vorige (21-12-1922) | | volgende (10-1-1923) | kalender |
dagboekcahier 8 30/12/1922 zaterdag 30 december 1922 Het jaar spoedt ten einde. Het is in verschillende opzichten een gelukkig jaar geweest. In ons groote gezin alles goed gegaan, zonder ziekte van beteekenis en zonder verdriet. We zijn toch wel gelukkig dat ’t altijd pais en vree is! Bij den aanvang van dit jaar had ik niet gedacht dat ik bij ’t einde ervan nog minister van Arbeid zou zijn! Welk een geweldige campagne is er tegen mij gevoerd! De verkiezingen gingen in hoofdzaak tegen de sociale politiek van het kabinet, dus tegen mij. Met 1 januari word ik nu ‘minister van Arbeid, Handel en Nijverheid’. Zal ik ’t lang blijven? Er zijn twee donderkoppen te zien. Vooreerst de behandeling in de Eerste Kamer van mijn Arbeidsgeschillenwet. Er wordt van werkgeverszijde krachtig gewerkt om de Eerste Kamer te bewegen dit wetsontwerp af te stemmen. En ’t schijnt dat zij ’t wil doen. Verleden week vergaderde de katholieke fractie; op enkelen na waren allen voornemens tegen te stemmen! Dat belooft wat. Ik heb al eenigen gezegd: gij doet me er een groot pleizier mee, ik krijg dan een welkome reden om mijn ambt aan een ander over te doen. Daar keken ze zeer van op; dat was niet de bedoeling. Bij Ruijs kwam de heer Dobbelmann om hem te vragen of ik zou aftreden, als ’t wetsontwerp afgestemd werd; dan zou hij vóór stemmen. Ruijs had de onhandigheid hem te antwoorden, dat ik ’t wel niet zoo zwaar zou opnemen. Hij schrok er zeer van, toen hij hoorde, dat ik vast van plan was dit wèl te doen. Ik ben nu bezig met de memorie van antwoord. Ze zal op pooten staan! De tweede donderkop is de handelspolitiek. Ruijs en ik zijn van meening dat we met de mogelijkheid van een invoerverbod moeten komen. De schoenindustrie gaat anders zeker ten gronde. Maar De Geer en Van Karnebeek zijn er mordicus tegen. ’t Gekke is, dat dit na 1 januari bij mij behoort. Doen we ’t niet, dan krijg ik in februari zeker een interpellatie in de Tweede Kamer. Wat dan? Ik ben niet van plan een houding te verdedigen, waarmee ik ’t niet eens ben. Dus. Enfin, we zullen ’t jaar maar met een dankbaar hart sluiten en het nieuwe jaar met frisschen moed beginnen![54] ’t Wordt voor ons gezin een belangrijk jaar. Op 16 februari, onzen verlovingsdag, wordt de verloving van Lou publiek. Op 26 april, den trouwdag mijner ouders, trouwt An. En in juli vieren wij onze zilveren bruiloft! Een schoon jaar, maar een duur jaar! Waar ik al ’t geld vandaan moet halen, weet ik waarlijk niet! Ik schrijf al bijna iedere week een artikel in ’t Katholiek Sociaal Weekblad. Dat geeft wat, maar niet genoeg! [54] Het volgende deel van deze alinea is oorspronkelijk uit het manuscript geknipt, maar later weer los bijgevoegd. |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |