vorige (19-2-1916) | | volgende (31-3-1916) | kalender |
dagboekcahier 6 10/03/1916 vrijdag [10 maart 1916][5] Van Rossum had tegen maandag laatstleden een conferentie met Smits en mij aangevraagd. ’t Viel moeilijk te weigeren. Ik dacht dat ’t op een ultimatum zou uitloopen. Ik schreef daarom nog eens uitvoerig aan mgr. Callier dat ik niet wist hoe te handelen. Ik vroeg hem of hij mij althans niet kon meedeelen of hij dacht dat ’t antwoord waarschijnlijk positief of negatief zou zijn. Tot heden geen tittel of jota antwoord ontvangen! Onderwijl had de conferentie allerprettigst plaats. Van Rossum begreep dat de schuld niet bij ons lag. Dus zou hij ook maar geduldig afwachten! ‘t Is een fraaie boel. Maar nu eensklaps groot nieuws over ’t professoraat te Delft. Zoo waar, ik zal nog kans hebben daar professor in de arbeidswetgeving en economie te worden! Die zaak loopt al bijster raar! Van Nolens hoor ik niets. Toen ik hem onlangs vroeg, hoe die zaak stond – of Raaymakers nog kans zou hebben – antwoordde hij: ‘Ik zal maar niets zeggen, dan zeg ik zeker niet te veel. Doch wees maar gerust, die zaak komt wel in orde.’ Ik meende daaruit te kunnen opmaken dat pater Raaymakers toch nog kans had benoemd te worden. Doch daar komt me woensdagmiddag prof. Struycken, thans lid van den Raad van State, bij me en vraagt: zou je eventueel voor Delft beschikbaar zijn? Ik zei hem dat ik dit aan Nolens geantwoord had: zoolang er kans is, dat er een katholiek benoemd wordt, speciaal pater Raaymakers, ben ik niet beschikbaar. Maar indien blijkt dat alleen door mijn accepteeren de benoeming van een katholiek mogelijk is, dan kunt gij op me rekenen. ‘Dan weet ik genoeg’ was Struycken’s antwoord. Maar ik niet! Hoe staat ’t toch met die zaak? Ik hoor er niets meer van. Toen vertelde hij me dit. De commissie uit de Algemeene Afdeeling (Van Blom, Valckenier Kips en Volmer) hadden deze conceptaanbeveling opgemaakt: 1.Raaymakers, 2. De Vries, 3. Smissaert. Toen kwam ’t bericht in De(n) Tijd, dat pater Raaymakers s.j. veel kans had benoemd te worden. (Ik heb reden om te vooronderstellen dat dit bericht van papa Raaymakers afkomstig was!) Vandaar rumor in casa. De vergadering van de Algemeene Afdeeling was druk bezocht en Raaymakers werd, als jesuïet, geschrapt. Sommigen wilden nu in zijn plaats mij nummer 1 zetten. Maar Van Blom was daar hevig tegen. Hij wilde dan mr. Veraart (die hij beloofd had: ‘Als ik te Leiden word benoemd, zal ik zorgen dat gij te Delft me opvolgt!’). Onderwijl was minister Treub afgetreden. Nu was men klaar. De voordracht werd: 1.Treub, 2. Veraart, 3. De Vries. De Vries kwam nummer laatst, omdat bij onderzoek gebleken was dat hij vreeselijk saai college gaf (aan de Handelshoogeschool te Rotterdam). Zoo werd de voordracht naar curatoren gestuurd. Maar … dezen zonden haar weer terug met de leuke vraag: om welke redenen nòch ik nòch pater Raaymakers op de voordracht voorkwam? En tevens met verzoek het oordeel van de Algemeene Afdeeling over deze twee personen te mogen vernemen. Blijkbaar hadden curatoren geen zin in Treub die als getrouwd man publiek met een getrouwde jodin levende wel een vreemd opvoeder van de jeugd zou geweest zijn! Een der proffen, ik denk: Valckenier Kips die ’t staatsrecht doceert, had nu aan Struycken om eenige inlichtingen over mij gevraagd, want … de hooggeleerde heeren die over mij een advies moesten uitbrengen wisten niets van me af! Daarom wilde Struycken eerst weten of ik er zinnigheid in had. Zoo ja, dan was hij van plan er werk van te maken. ’t Was ’s middags half vijf toen ik hem sprak en thuiskomende vond ik de kranten, waarin een bericht van ’t correspondentiebureau stond: de Delftsche voordracht: 1. Treub, 2. Veraart, 3. De Vries! De Tijd had er nog een bericht uit Delft bij: dat geenszins vaststond dat er iemand uit deze voordracht benoemd zou worden, want dat ook ernstig in aanmerking kwamen een bekend katholiek kamerlid en een geleerd kloosterling (!) Naar aanleiding van dit bericht heeft nu Treub, wien wel bekend zal zijn geworden dat curatoren hem niet wenschten, bekend gemaakt dat hij niet voor een benoeming in aanmerking wilde komen. Ofschoon … hij vooraf aan de Algemeene Afdeeling het tegendeel had verzekerd! No. 1 is dus vacant. Veraart wordt te jong geacht en is alleen no. 2 gezet, omdat men de benoeming van Treub zeker achtte. Bovendien wil Nolens hem beslist niet, omdat hij wel goed katholiek is in zijn particulier leven, maar als economist beslist liberaal. Er moet dus een nieuwe no. 1 zijn en Struycken achtte het hoogst waarschijnlijk dat ze nu mij zouden nemen. Een jesuïet wilde men nu eenmaal niet. En Van Blom die mij vooral bestreden had omdat ik teveel politicus was om een goed hoogleeraar te kunnen zijn, is thans geen hoogleeraar te Delft meer. Trouwens, de Algemeene Afdeeling die een aartspoliticus en partijleider als Treub no. 1 zette kan moeilijk met dit bezwaar tegen mij aankomen! We zullen ook dit dus maar weer kalm afwachten! Word ik aangezocht, dan meen ik, nu vrijwel vaststaat dat Raaymakers geen kans heeft, niet te mogen weigeren. In de Kamer hebben we een drukke veertien dagen achter de rug: twee weken afdeelingen over de finantieele wetten. Ik had er nog al werk van gemaakt en daar de overige afdeeling voor drie-kwart links was, heb ik heel wat afgepraat. Ik schijn nogal goed op dreef te zijn geweest, want niet alleen van de rechtsche, maar ook van eenige linksche heeren had ik zoo nu en dan complimentjes in ontvangst te nemen. De volgende week de grondwetsherziening. [5] In het manuscript abusievelijk gedateerd op 10 februari. |
uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918) |