Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

12/09/1921

maandag 12 september 1921

’t Is gegaan zooals ik wel verwachtte: in de sluitingsrede noemde Ruijs wel de wetsontwerpen van Justitie, Onderwijs en Finantiën, niets van Arbeid. Ik kreeg er in den ministerraad door, dat althans de nieuwe Ongevallenwet vermeld werd. Van de woningwetten heb ik maar niet gerept! Wel had hij alles opgenomen, wat ik voor de troonrede opgenoemd had. Maar daarvan werd in den ministerraad de passage over de reorganisatie van ’t Staatstoezicht op de Volksgezondheid, die thans haar bekrooning zou vinden in een nieuwe wet op de besmettelijke ziekten, geschrapt! Enfin, komen zal zij toch, of ik ga!

            Vandaag een belangrijke ministerraad. We moesten ’t antwoord opstellen op de vragen, die morgen bij de interpellatie-Marchant over de kabinetscrisis zullen gesteld worden. De moeilijkste is wel die: waarom is De Vries losgelaten. Ruijs had ’n antwoord opgesteld, waarin gezegd werd, dat De Vries zelf verklaard had niet te willen blijven. Formeel was dit waar. Maar … hij had dit eerst geschreven, nadat Ruijs hem gezegd had: ik zie geen kans je te houden!  Ik vreesde, dat dit onware ‘ware’ antwoord bij de Anti-Revolutionairen – terecht – groote verbittering zou wekken en hen uit hun tent zou lokken. Wat te antwoorden, als ze vroegen: zoudt gij hem behouden hebben, als hij dat niet geschreven had? Dan zat hij vast! Ik stelde daarom voor, precies de waarheid te zeggen: ‘Nu er eenmaal een kabinetscrisis was en de toestand der finantiën een krachtig minister van Finantiën noodig maakte – en niet alleen subjectief krachtig, maar ook objectief – moest overwogen worden, of de positie van De Vries in de Tweede Kamer voldoende sterk was, om niet het gevaar te loopen, dat ’t kabinet weldra misschien weer voor een crisis zou komen te staan. Het resultaat dier overweging was dat hij niet aanbleef.’ Dat vonden de anderen weer te uitvoerig. Na zeer lange beraadslagingen werd eindelijk een formule gevonden, die in minder en meer vage woorden toch ongeveer ’t zelfde tot uitdrukking bracht. ’t Was al weer kwart voor achten toen ik thuis kwam! Dat is nu al vier maal in acht dagen. Lize klaagt terecht dat dit niet aangaat! 

            Vandaag is Nel naar Culemborg vertrokken. Ze zag er eerst erg tegen op, maar ’t is nogal goed gegaan. Lou vond ’t blijkbaar erger dan zij! Piet zei: ‘Dag Nel! Hard leeren en niet janken! Zie zoo, dat is achter den rug!’ En hij ging gauw naar school! Ik hoop, dat ze ’t goed moge maken. Ria is vandaag ook voor ’t eerst, als demi-pensionnaire, naar de Mères du Sacré-Coeur gegaan. Ze gaat er van negen tot zes uur heen, is dus ’s avonds thuis.

            ’t Is ’n drukke week. Morgen de interpellatie-Marchant, daarna die van Schaper over de woningpolitiek. Ik heb een uitvoerige rede gereed. Daar er nogal cijfers in komen, heb ik haar ditmaal geheel op schrift gesteld. Ik ben benieuwd, hoe de twee interpellaties zullen afloopen.

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)