vorige (11-2-1893) | | volgende (22-2-1893) | kalender |
dagboekcahier 2 13/02/1893 maandag 13 februari 1893 Gisterenmiddag is Hein bij me geweest. Hij kwam zeer vroeg en heeft nog hier gedineerd. Natuurlijk hebben we heel wat afgekeuveld! Toch een uitstekende kerel, die Hein! Hij heeft beloofd eens spoedig een heelen zondag te zullen komen. Vanmiddag is mijn broer even thuis geweest. Natuurlijk hebben we veel over het groote feestplan gesproken! Het is nu een nieuw stadium ingetreden. Vanmiddag zijn we, Coebergh, Van den Braak, de redacteur van De(n) Zuid-Hollander en ik, dus met ons vieren, bij meneer Stadhouder geweest. Hij ontving ons allervriendelijkst. Hij stelde voor eene commissie samen te stellen 1. met den deken als eere-voorzitter, 2. uit ieder der drie parochies één kapelaan en één leek, 3. ons, studenten. Maandagavond zullen we vergadering houden. Nu willen echter noch Van den Braak, noch Coebergh hun naam genoemd hebben. Nuyens bemoeit zich nergens mee, dus schiet ik eigenlijk alleen over. Wat moet ik nu doen? Oók zeggen, dat ik me terugtrek, maar dat zou laf zijn! zéker schijnen! Wat dan?? ’k Zal zoo meteen Nuyens eens gaan opzoeken en zien of hij al thuis is. [p. 331] Ziezoo, ik ben bij Nuyens geweest, doch, reeds was Van den Braak mij vóór geweest. Maar andermaal: leve de kracht van het woord! Ik heb hem totaal omgepraat. Zelf heb ik ook wat toegegeven, doch de conclusie is toch, dat wij op de vergadering van maandag a.s. beiden zullen voorstellen: dat wij, overwegend, dat nu door ’t vormen van een commissie uit de burgerij en geestelijkheid het welslagen van het feest is verzekerd, wat ons éénig doel was, overwegende ook, dat het misschien velen minder passend, althans aanmatigend zal voorkomen, dat wij in zulk een breede commissie van personen, die òf door waardigheid òf door positie en leeftijd verre boven ons staan, als studenten, onbekend en zonder invloed, zitting nemen, dat wij met het oog op dit alles, der vergadering in overweging geven of het misschien niet beter is, dat wij voor die eer bedanken. We kunnen dan nog zien hoe ’t wordt opgenomen. Van Phons ontving ik vanmorgen een treurigen brief, waarin hij mij meldde, dat een zijner clublui zwaar ziek ligt. Hij vroeg mijn gebed voor hem: hij kon ervan verzekerd zijn. [p. 332] |
uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893) |