vorige (7-2-1893) | | volgende (13-2-1893) | kalender |
dagboekcahier 2 11/02/1893 zaterdag 11 februari 1893 Den 19 februari is paus Leo XIII 50 jaar bisschop. Alom in den lande worden toebereidselen gemaakt tot plechtige, openbare feestviering. In Utrecht is het reeds gevierd: dr. Schaepman trad er als spreker op. Ook in andere plaatsen hadden er reeds feesten plaats, in andere zullen ze plaats hebben. En in Leiden … zal er niets geschieden, héélemaal niets! niets! niets! Niemand wil aan ’t hoofd staan, niemand wil een feestcommissie vormen. En daarom zal er niets gebeuren, niets voor Leo XIII, niets voor den paus! Zóó zaten we met ons drieën te mijmeren op den Dies (8 februari), Coebergh, Van den Braak en ik. ’t Was toch iets schandaligs. Eensklaps zei ik, half bij mezelf: als wij eens iets op ’t getouw zetten? Bijvoorbeeld het laten uitgaan van ons dispuut? Als katholieke studenten een feest organiseeren voor ’s pausen jubileumviering? Dat vond bijval. ’s Avonds spraken we er ook met Nuyens over: hij keurde ’t eerst [p. 325] goed, later begon hij te weifelen, hij vond dat we ‘te hard gingen, véél te hard!’ Toch wilde hij er zich niet tegen verzetten en ook hij nam een deel der geldelijke risico[’s] op zich. Den volgenden dag ging ik naar ’t bureau van De(n) Zuid-Hollander om te vragen of ze daar soms al iets van anderen gehoord hadden. Neen! Of ze dan ons plan goedkeurden: een lezing, waarvoor we pater Ermann zouden vragen, en een zangkoor, waarvoor we de hulp in zouden roepen van de Leidsche Dubbel-Quartet-vereeniging. De redactie vond ons plan uitstekend, alle plannen tot vorming van commissies waren afgestuit op de tweedracht der katholieken: Schaepmannianen en Bahlmannianen. Als studenten stonden we buiten de partijen, terwijl het feit, dat een pausfeest van katholieke studenten uitging zeker algemeene sympathie en ondersteuning zou vinden. De redactie beloofde ons den vollen steun, terwijl wij over de kolommen van haar blad konden beschikken. Ook de uitgever-drukker: Schut, prees het plan en beloofde al het noodige [p. 326] drukwerk gratis te zullen leveren, terwijl hij verklaarde, dat meneer Lohmeyer, de president van de St. Josefsgezellenvereeniging ons zeer zeker den steun der leden voor een tableau vivant zou leenen, voorstellende: Leo en de volkeren der aarde. Thuisgekomen schreef ik terstond een brief aan pater Ermann om hem uit te noodigen en den volgenden dag, namelijk gisterenmiddag, kwart voor vieren, kreeg ik een briefkaart van hem: ‘Wip in ’t belang der schoone zaak even over.’ Ik keek op het lijstje: tien minuten voor half vijf ging er een tram. En ik moest nog eten! En we eten pas over half vijf! Fluks liet ik wat klaar maken, at wat nog halfrauwe wortelen en om vijf uur precies stond ik in de Katwijksche spreekkamer met pater Ermann te praten. Hij was enthousiast over ons plan: hoewel hij om zijn keel voor een lezing in Tilburg bedankt had, nam hij ’t aan, hoewel hij ons afried om het den 19en reeds te doen: er was geen genoeg langen tijd voor voorbereiding. Mijn brief had hij in de recreatiezaal aan de paters voorgelezen: die prezen ’t enorm en de [p. 327] directeur zeide me ook de hulp toe der vijf muziekmeesters, die den vorigen zomer een kunstreis door Duitschland gedaan hebben. Verheugd over den goeden uitslag kwam ik thuis, om half zeven. Even daarna kwam Van den Braak bij me theedrinken om me te komen halen voor een concert van de Dubbel-Quartet-vereeniging voor welke uitvoering we beiden een invitatie ontvangen hadden. Ik hoopte dan den directeur voor ons plan te winnen. ‘Goed nieuws!’ voer ik, blijde, Van den Braak tegemoet. ‘Slecht nieuws!’ was het laconieke antwoord. Wat was er gebeurd? De laatste van ons vijven, Weber, had het plan aan zijn papa verteld, die hier in de stad dokter is. En papa, die wèl zitting wil nemen in liberale schoolcommissies, maar sterk ijvert tegen onze katholieke scholen! – en papa voer hevig uit, wat we ons wel verbeeldden, of we gek waren om ons aan ’t hoofd van een katholieke beweging te plaatsen, etc. etc. Of Van den Braak, een neef van hem! het wel aan zijn papa geschreven had, of hij wel had bedacht, dat de professoren, als ze ’t hoorden [p. 328] ons zeer zouden knoeien met de examens (!!), etc. etc. Hij zou wel eens aan zijn papa schrijven, dat wij de halve stad in rep en roer brachten, ook zou hij wel eens naar de papa van Coebergh, zijn zwager, gaan om ’t hem te vertellen, etc. etc. In één woord, ’t was iets verschrikkelijks!!! Nu, ’k moet ook zeggen, ’t is ook verschrikkelijk, als een katholiek dokter, een paar zich als katholiek prononceerende neven heeft!!! Op het concert slaagden onze pogingen bij de Quartet-vereeniging uitstekend. Van geldelijke vergoeding wilden zij niet hooren. Na afloop, om elf uur, snorde ik den redacteur van De Zuid-Hollander nog eens op en vroeg hem of hij met me mee naar mijn kamer wilde gaan. Daar hebben we samen tot bij drieën zitten delibereeren wat te doen. ’t Was waarschijnlijk, dat de genoemde dokter tegen ons zou ageeren. Ik stelde hem voor om nog eens pogingen in ’t werk te stellen om een gecombineerde commissie te formeeren: studenten en burgers. Als dát lukte, was alles verzekerd. Vanmorgen nu kwam hij bij me [p. 329] en vertelde me, dat meneer Stadhouder, een uitstekend katholiek, zéér gezien en speciaal vriend van den deken (die misschien ook wel tegen ons plan zou geweest zijn), zich gaarne met ons in verbinding zou stellen en ons uitnoodigde om met hem verder te overleggen. Maandagmiddag zal de conferentie plaats hebben. Verder nog meer goed nieuws: Peter Coebergh heeft nu thuis ook alles verteld en … zijn papa juichte ons plan zéér toe en beloofde ook zijn ondersteuning. Alles gaat dus nu weer voorspoedig! De H. Josef, die ‘knappe timmerman’ heeft mijn kort maar vurig gebed van vannacht over drieën spoedig verhoord! Voor vandaag nu weer genoeg. Nog iets: zoowel van Küppers als van de redactie van De(n) Zuid-Hollander ontving ik een uitnoodiging om een bijdrage te leveren voor hun feestnummers. Er is dus veel, zeer veel werk!! Bovendien komt morgen Hein Bijvoet bij me. Nu, dat geeft verademing! [p. 330] |
uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893) |