vorige (26-10-1913) | | volgende (13-3-1914) | kalender |
dagboekcahier 5 13/11/1913 donderdag 13 november 1913 Maandag was ’t vergadering van den Centralen Raad van de Katholieke Sociale Actie. Welk een verschil met vroeger! We begonnen om 11 uur en waren om half vijf klaar met de lange agenda. En … geen enkele stemming had plaats gehad. Alle voorstellen gingen er met algemeene instemming door! ’t Was een vermoeiende dag, want ik was bijna permanent aan ’t woord om alle voorstellen te verdedigen. En onmiddellijk moest ik weer van Utrecht naar Den Haag vertrekken, want om 8 uur had ik rapporteurs-vergadering over hoofdstuk X der staatsbegrooting. Op donderdag 8 januari a.s. is het tien jaar geleden dat de Katholieke Sociale Actie werd gesticht. Op dien dag toch werden te Utrecht de vooraf officieus door ’t Doorluchtig Episcopaat goedgekeurde statuten aangenomen. Ik heb voorgesteld om dien dag te herdenken door het houden van een groote vergadering te Utrecht zoo mogelijk voorafgegaan door een pontificale mis. Hedenmorgen ben ik met prof. Aengenent naar mgr. den aartsbisschop geweest. Monseigneur ontving ons als steeds zeer welwillend. Terstond was hij bereid dien dag een pontificale mis op te dragen. ‘En dan moet ik zeker ’s avonds ook in de vergadering komen?’ ‘Ik durfde ’t niet te vragen, monseigneur!’ ‘Ja, ja, zoo gaat ’t; eerst vragen de heeren een vinger en dan komen ze om de hand! Maar … ’t is goed’. Ik zei nog dat monseigneur wel eens last van ons gehad had wegens de persoonlijke questies in de Katholieke Sociale Actie, maar dat hij toch over onze werkzaamheid wel tevreden was en nooit eenige aanmerking te maken had gehad. ‘Ja, dat is zoo en daarom doe ik ’t ook gaarne’. We zijn ongeveer een uur bij monseigneur blijven praten, voornamelijk over De(n) Maasbode en rector Thompson. Monseigneur sprak daar zeer openhartig over. Hij gaf mij volkomen toe dat we geen enkelen waarborg hebben dat als we thans De(n) Maasbode er bovenop helpen, hij later weer geheel in Thompson’s vaarwater zal komen. Hij voegde er zelfs bij dat een ander, nog grooter, bezwaar was dat in de statuten stond dat het blad steeds de richting van den bisschop van Haarlem zou volgen en dus niet van het Doorluchtig Episcopaat. Over Thompson was monseigneur al heel slecht te spreken. ‘Och,’ zei hij, ‘als jelui maar een anderen vicaris (een vriend van Thompson en die enormen invloed op mgr. Callier heeft) hadden, dan zou alles wel beter gaan’. Monseigneur bracht ons tenslotte zelf tot aan de voordeur. We waren enthousiast. Dat belooft dus op 8 januari een grootsche betooging te worden. Wie had dat voor vijf jaren gedacht, toen niemand lust had het eerste lustrum te vieren wegens de groote oneenigheid. ’t Blijkt nu toch wel duidelijk dat Ruijs de Beerenbrouck altijd de kwade geest is geweest. Nu hij er uit is, kan ik ’t met allen goed vinden, ook met hen die vroeger aan zijn zijde stonden en door dik en dun met hem meegingen, ook waar ze zelf overtuigd moesten zijn, dat ik ’t gelijk aan mijn zijde had! |
uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915) |