vorige (10-1-1920) | | volgende ( #19-1-1920) | kalender |
dagboekcahier 7 14/01/1920 woensdag 14 januari 1920 Gisteren ben ik bij de koningin geweest. Ik kwam om tien uur en H.M. hield me tot bij half twaalf. Ze begon zeer vriendelijk met eraan te herinneren dat ’t de eerste keer was dat ik bij haar kwam, nadat mijn groote oogst van wetten in het Staatsblad kwam. ‘U heeft buitengewoon veel gedaan, in het afgeloopen jaar.’ Ik dankte H.M. voor hare vriendelijke woorden en zei: ‘Na mijne beëediging op Het Loo heeft U.M. mij gezegd dat u hoopte dat ik veel zou kunnen tot stand brengen op sociaal gebied, want dat er veel voor ons volk moest worden gedaan. Aan die woorden van U.M. heb ik in ’t afgeloopen jaar steeds gedacht en ze zijn me steeds een aansporing en aanmoediging geweest.’ Ze lachte heel lief en vond die herinnering blijkbaar wel aardig. Het gesprek ging toen in hoofdzaak over de woningbouw en over de wetsontwerpen waar ik thans mee bezig ben. Tenslotte een uitvoerige gedachtewisseling over het nut van economische studie! H.M. vertelde mij dat zij die studie weer opgenomen had en nu wekelijks één uur per week les kreeg van prof. Bruins van de Handelshoogeschool. ‘Als ik wat meer gevorderd ben, wil ik graag met u eens over eenige actueele vraagstukken spreken.’ Ik vertelde een en ander over mijn colleges in Delft, wat zij nogal interessant vond. Tenslotte kwam ’t gesprek over dr. Kuypers gezondheid. Ik vertelde toen, hoe ’t gegaan was met de benoeming van Henriëtte Kuyper als vertegenwoordiger ter conferentie te Washington. H.M. lachte luid om mijn ietwat komisch verhaal over mijn bezoek aan Kuyper en de wijze waarop hij me loosde zonder dat ik zijn dochter meer te spreken kon krijgen. Terwijl ze nog lachte, zei ze eensklaps: ‘Maar ’t is al bij half twaalf! Ik heb u veel te lang van uw werk afgehouden!’ Ik stond op, kreeg een handje en toen ik bij de deur was en boog, zei ze nog eens: ‘Dag, meneer Aalberse!’ ’t Is de aardigste audiëntie geweest, welke ik nog gehad heb. Vandaag ben ik naar Amsterdam geweest om de gebouwen van de Rijksverzekeringsbank te bezichtigen. De directeuren boden me een lunch aan in de Groote Club op den Dam en om half zes was ik weer thuis. ’t Was interessant. |
uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920) |