vorige (9-12-1921) | | volgende (27-12-1921) | kalender |
dagboekcahier 8 14/12/1921 woensdag 14 december 1921 Even voor ik maandag naar Utrecht zou vertrekken, belde Lies me op: ze had telefonisch bericht uit Leiden gekregen dat haar broer Willem ernstig ziek was: longontsteking; ze had dus graag dat ik ’s avond weer thuis kwam, we konden dan dinsdagmorgen samen naar Leiden gaan; daar dinsdagavond de algemeene beschouwingen over de staatsbegrooting begonnen, zou [’t] er anders vóór zaterdag misschien niet van komen. Afgesproken, ik belde de reeds bestelde kamer in Pays-Bas weer af en trok naar Utrecht. De Sociale Week was in de openingsvergadering veel slechter bezocht dan ik dat vroeger gewoon was. Ik hield een korte, maar warme improvisatie, die goed insloeg. Met de laatste trein weer terug was ik om half één thuis. Lies kwam naar beneden en vertelde dat ze even na mijn vertrek weer uit Leiden was opgebeld: Willem moest bediend worden en de dokter vond ’t gewenscht dat ze nog den eigen dag kwam. Ze was er toen terstond met Herman Meyknecht heengegaan. Willem viel haar nogal mee. De pastoor vond hem ook niet zoo ernstig als de dokter en had hem aanvankelijk niet willen bedienen. Toch was dit na herhaald aandringen van den dokter om half zeven geschied. ‘Tiens, is ’t zoo erg met me?’ had Willem gezegd. Hij hijgde erg, moest champagne drinken, had al een paar kamferspuitjes gehad … Ik liet Lies maar in den waan dat ’t niet erg was, doch uit wat ze me meedeelde, meende ik dat ’t ergste spoedig te wachten was. Helaas, ik had gelijk. Dinsdagmorgen werden we opgebeld: hij was al om één uur ’s nachts overleden! ’t Is wel heel snel gegaan. Woensdag heeft hij nog een vergadering bijgewoond, donderdag voelde hij zich niet lekker, maag van streek, wat bronchitis, eerst zondagnacht voelde hij zich werkelijk ziek en toen maandagochtend de dokter kwam, zag deze terstond dat het zeer ernstig was! Arme Willem – pas 60 jaar – maar vooral arme zussen! Hij was meer dan hun oudste broer, hun vader. Achttien jaar oud, toen zijn vader stierf, moest hij aan ’t hoofd van de leerlooierij komen om voor zijn moeder, zeven zusters en broer te zorgen. De broer stierf als missionaris in Midden-Afrika, twee zussen werden nonnetjes, twee huwden, drie zijn er nog thuis. Hij heeft zich geheel voor zijn moeder en zusters opgeofferd. God loone het hem thans! Hij was ’n puike kerel, een coeur d’or, gezien als zijn jonggestorven vader. Lies was zeer bedroefd, trouwens Con en ik betreuren zijn heengaan niet minder. Hij was ’n trouwe zwager. Tijdens mijn studententijd komt er heel wat over hem in mijn dagboeken voor! Ik zocht hem, om via hem tot Lize te naderen. Met hoeveel moeite is ’t me eindelijk na jaren gelukt! Vrijdag wordt hij begraven. Zoo kort na mijn zuster treft dit verlies ons dubbel. Morgen beginnen de algemeene beschouwingen over de begrooting. Ik zal wel een en ander te hooren krijgen. De campagne tegen me in ’t land wordt weer steeds heftiger. Elken avond artikelen in de liberale bladen, elken dag anonieme scheldbrieven, enz.! Vandaag is de Militiewet aangenomen met 50-48 stemmen! A narrow escape! Ware zij weer verworpen, we zouden nu – definitief – zijn afgetreden. Een tijdperk van politieke verwarring zou er het gevolg van geweest zijn. De Grondwetsherziening is afgeloopen: gisterennacht om half één! ’t Is gegaan, zooals ik verwacht had. Ruijs’ verdediging is héél matig geweest. Aan ’t slot leed hij nog ’n paar échecjes, overigens is ’t hem nogal meegeloopen. |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |