Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 1

15/07/1892

15 juli 1892

’k Heb weer veel op te teekenen, doch weinig tijd: zooeven kwam ma bij me en vroeg of ik nog een poosje beneden kwam. ’t Is de twee vorige dagen erg vreemd in huis geweest: pa was twee dagen uit met de ‘zangers’. Wat was dat vreemd, zoo met ons beiden! Vooral ’s middags en ’s avonds: overdag is pa tòch gewoonlijk niet thuis, daar hij altijd uit de kerk van half tien naar ‘Zus’, in de oude zaak, gaat[25] en pas om vier uur weer thuis komt. ’s Avonds gaat hij er ook veelal heen, zoo tegen zevenen en ’t is altijd al bij tienen als hij weer thuis komt.[26] Maar toch was ’t erg vreemd en stil en leeg!

            Eereergisteren ontving ik een brief van Phons; hij speelde geweldig op, omdat ik aan Jumbo verklapt had, dat ik alle bijzonderheden van Lazance wist. Gelukkig vergist [p. 205] hij zich! ’k Heb hem dan ook zoo spoedig mogelijk uit de brand geholpen: wèl is ’t waar, dat Jumbo gist, dat ik ’t van Lazance en Nest weet. ’k Heb daarom ’t even aan Lazance geschreven. En ziet: gisterenavond van een concert thuiskomende, vond ik een briefkaart van hem, waarin hij me, ook namens zijn familie, uitnoodigde om zondag a.s. bij hem te komen doorbrengen. Nu had ik al wel met Peter afgesproken om samen naar Nuyens te gaan, die juist zondag verjaart, maar we hebben ’t nu maar tot maandag uitgesteld en ’k ga dus zondag naar Haarlem.

            ’k Sprak daar van concerten: ’k ga tegenwoordig verbazend veel naar concerten, meestal twee keer, dikwijls driemaal wel in de week. Vooral met Wagner heb ik tegenwoordig veel op: ’k doe niet anders als zijn Lohengrin en Tannhäuser spelen! ’k Vind het heerlijke muziek! Wellicht wegens de nog korte kennismaking?

            ’k Heb een sonnet gemaakt, ’k wilde eerst schrijven: gefabriceerd: maar ’t zou toch niet juist zijn! ’k Had altijd gedacht, dat zoo’n sonnet heel moeilijk was, maar ’t viel me geweldig mee, ’k heb er geen tien minuten over gedaan. Dus nu ’t tweede sonnet, dat ik ooit gemaakt heb. ’t Eerste ging over de duinen [p. 206] en is nu zeker al wel een paar jaar oud, ’k geloof al wel vier jaar. Dit laatste is gericht aan dr. Schaepman ter gelegenheid van zijn 25-jarig priesterschap. ’k Heb ’t vanmorgen aan Phons gestuurd om hem zijn opinie te vragen. Valt zijn oordeel gunstig uit, dan denk ik het nog eens aan Ermann te sturen: ’k heb nogal den tijd ermee (tot 15 augustus) en ’k wou ’t nu graag eens goed hebben, dan stuur ik het aan Eygenraam voor De(n) Tijd: ’k ben benieuwd of De Tijd, die tegenwoordig erg anti-Schaepmanniaansch is, ’t toch zal opnemen! Maar juist daarom stuur ik het aan De(n) Tijd: waarschijnlijk zijn ze van plan om dien dag maar heel kalmpjes te laten passeeren: nu zijn ze gedwongen òf tot afwijzing en dus een verklaring òf tot opname en dan heb ik mijn zin: dan staat er in De(n) Tijd een enthousiast sonnet. ’t Is toch eigenlijk een misselijk ding, dat geharrewar tegenwoordig onder de katholieken. ’t Gemeenste ervan vind ik, dat ze allemaal schetteren van ‘de katholieke zaak’ etc. en … voor die groote, die ééne en éénige zaak kunnen ze nog geen greintje van hun persoonlijk zelfgevoel, van hun eigen-ik afstaan! ’t Is een lamme boel, zou Van Vloten zeggen, en ’t zou plat, doch helaas zeer waar zijn! [p. 207]

[25] De voorgaande tekst vanaf 7 juli 1892 is in het manuscript ten dele met balpen, ten dele met potlood doorgehaald.

[26] De voorgaande zin is in het manuscript met balpen doorgehaald.

uit: Dagboek I (15 september 1891 tot 16 augustus 1892)