vorige (13-9-1892) | | volgende (20-9-1892) | kalender |
dagboekcahier 2 15/09/1892 donderdag 15 september 1892 En zoo is het dan een jaar geleden, dat ik mijn dagboek begonnen ben! Veel is er in dien tijd gebeurd: van dat vele is het voornaamste opgeteekend. En nu, aan het einde van dat jaar? Nu voegt mij dankbaarheid, groote dankbaarheid en jegens velen. Jegens den goeden God, die mij gedurende dit jaar zoo rijkelijk zegende èn in mijn studiën èn in mijn vrienden en kennissen, zegende vooral ook in mijn geloof: mijn geloof ben ik getrouw gebleven, wat dat geloof mij voorschreef, heb ik gedaan, wat het mij verbood, heb ik gelaten. [p 242] O, ik gevoel innige, heilige vreugde in mijn hart, omdat ik dit na mijn eerste studentenjaar van mijzelven mag getuigen. Als een bange, bijna vergeten droom herinner ik mij nog wel een paar weken, maanden wellicht, gedurende welke in mij een stemming was, waarvoor ik geen naam kan vinden. Was het waarlijk twijfel? Was het slechts de botsing tusschen het zoo langen tijd voor heilig en waar gehoudene en het, voor onwaar, goddeloos gehoudene, maar vaak vernomene? Ik geloof het laatste: sinds het oogenblik, waarop ik tot het bewustzijn kwam van hetgeen sinds eenigen tijd in mij gesluimerd had, toen ik alles eens eerlijk en oprecht had opgebiecht voor Phons en voor mij zelven, toen bleef daar geen twijfel meer, maar schrik, plotselinge schrik, als die welke iemand bevangt, wanneer hij zich plotseling voor een steigerend paard ziet. En na dien tijd had ik er geen last meer van. Mij voegt dus dankbaarheid jegens den goeden God, die mij de genaden gaf om te blijven wat ik was: goed katholiek. Maar dankbaarheid ook jegens mijne ouders. Zij deden zoo veel voor mij, zij lieten mij zoo veel doen. Ik kon het niet goed verzetten, dat Potgieter in zijn leven van Bakhuyzen van den Brink, diens ouders, liefdevol, goedgeloovig, een weinig te veel bezorgd,[4] [p. 247] […] voor een stuk, dat waarschijnlijk in De(n) Katholiek zal verschijnen. Ook kreeg ik gisteren het aangezegde bezoek van fr. Schmedding en fr. Van Vessem. De nadere kennismaking belooft mij veel voor ’t vervolg. Ik heb hem, voor zoover dat in een kleine twee uur gaat, op de hoogte gebracht van onze studie, de boeken opgegeven, enz. Juist was hij vertrokken, toen ik een briefkaart ontving van Phons, die ook weer over de ‘Mannen’ wat nieuws te vertellen had en bovendien de goede tijding: de crisis was bij zijn zusje voorbij; wel had ze nog vrij hevige koorts, doch ’t grootste gevaar was toch geweken. Gelukkig! [4] De bladzijden 243-246 zijn uit het manuscript verwijderd. |
uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893) |