vorige (15-5-1940) | | volgende (17-5-1940) | kalender |
dagboekcahier 10 16/05/1940 donderdag 16 mei 1940 Vanmiddag om kwart over twee hebben we volgens afspraak weer geconfereerd, nu ten huize van De Vos van Steenwijk, voorzitter van de Eerste Kamer. Van Karnebeek bracht rapport uit over zijn bespreking met den opperbevelhebber generaal Winkelman. Maar eerst stelde hij een prealabele vraag: met welke bedoeling zijn we bij elkaar? Is het, zooals gisterenavond dr. Colijn in De Standaard deed, om kritiek uit te oefenen op de koningin en de ministers wegens hun vertrek naar Engeland, dan doe ik niet mee. Is het echter om te beraden wat we in ’t belang van ons volk kunnen doen en daarbij de regeering te steunen, goed, dan doe ik mee. Colijn zei, dat hij zelf ook overtuigd was, dat hij niet in dit gezelschap hoorde. Eigenlijk koos alleen zijn partijgenoot Van Dijk, zij het maar zwak, zijn partij. Alle anderen lieten zich scherp afkeurend over Colijns artikel uit. Van Karnebeek deelde mede, dat de algemeene toestand betrekkelijk gunstig was. De Duitschers traden overal zeer gematigd op. Het doel scheen te zijn een groot Duitsch ministerie met ± 200 ambtenaren in te stellen, dat dan met onze departementen zou samenwerken. De Duitschers interesseerden zich voornamelijk voor Noord- en Zuid-Holland en Utrecht; het overige deel van ons land zou slechts zwak bezet worden. Hun oogmerk was blijkbaar om hier de basis te leggen voor hun grooten aanval op Engeland. Ze hadden er dus zelf belang bij om hier den toestand zoo kalm mogelijk te houden. Ons belang was dus hen niet te prikkelen en niet achterdochtig te maken. Hij ontraadde daarom elk optreden onzerzijds. Ook tegenover de regeering was dit beter, omdat anders de schijn zou worden gewekt (vooral na Colijns betreurenswaardig artikel) alsof wij hier een provisioneele regeering wilden vormen. Dit zou ook verdeeldheid in ons volk verwekken. Het bleek, dat eigenlijk allen het hiermee eens waren. Eenstemmig werd dus besloten voorloopig niets te doen, ook geen manifest of eenige andere publicatie op te stellen. Winkelman bleek zeer verontwaardigd over ’t niets doen van Engeland, dat slechts acht bommenwerpers, die we niet noodig hadden, zond. Frankrijk had ook steun toegezegd en zond naar Brabant een aantal soldaten, die van Gamelin opdracht hadden de Moerdijkbrug te beschermen. Maar ze kwamen niet verder dan Breda en weigerden een stap verder te zetten, niettegenstaande tot driemaal toe – ik meen door den Franschen gezant – hun dringend verzocht werd naar den Moerdijk te gaan. Het gevolg is, dat er thans een sterke anti-Engelsche geest in ons volk ontwaakt is. Men voelt zich bedrogen en verraden. Verraders waren er ook in ons leger geweest. Bij de Grebbelinie doodden de soldaten hun kapitein, toen hij hen beval de positie op te geven en terug te trekken. Zoo schijnen ook andere officieren in de Duitsche kaart gespeeld te hebben. Die anti-Engelsche gezindheid wordt nog versterkt door het gematigde en taktvolle optreden der Duitsche militairen. Op straat ziet men telkens talrijke groepen rondom Duitsche soldaten met belangstelling luisterende naar hun krijgsverhalen. Ook hun optreden tegenover de burgemeesters en tegenover Van Karnebeek als commissaris der koningin en tegenover den opperbevelhebber Winkelman is volkomen correct en vaak zelfs welwillend. Dit alles moet ons nopen alles te vermijden wat die goede verstandhouding zou kunnen verstoren. Ik ben blij, dat onze bespreking aldus verloopen is. Morgenochtend half elf komt de Raad van State bijeen. Ik zal ernaar streven, dat deze in gelijken geest een besluit neemt. Van Karnebeek deelde nog mede, dat de Duitschers toegezegd hadden, dat zij niet tegen de Nederlandsche joden zouden optreden, maar tegenover de Duitsche joden, die naar hier zijn uitgeweken, behielden zij zich alle vrijheid voor. Helaas, er komt onder de Nederlandsche joden hier ook een zelfmoordepidemie op. Zoo heeft onze collega mr. Limburg gisteren zelfmoord gepleegd. Het Tweede Kamerlid Van Gelderen heeft zijn vrouw en kinderen, daarna zichzelf doodgeschoten. Over den algemeenen toestand is niet veel met zekerheid op te maken. In België schijnen de Duitschers ook met kracht voort te dringen. Vandaag woedt er een groote veldslag tusschen Namen en Antwerpen. Brussel wordt ook met een bombardement bedreigd. Engeland heeft vannacht bommen geworpen op het Rijnland in Duitschland, zoo op de Krupp-fabrieken. Wat zal ’t einde worden? |
uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941) |