vorige (14-5-1940) | | volgende (16-5-1940) | kalender |
dagboekcahier 10 15/05/1940 woensdag 15 mei 1940 Een verschrikkelijke dag was die van gisteren. ’s Middags werd Rotterdam gebombardeerd. De rookwolken kon men hier in Den Haag zien. Vandaag vernam ik van Van Karnebeek, dat de burgemeester Oud ’s morgens om elf uur een sommatie had ontvangen om de Duitsche troepen onbestreden binnen te laten, daar anders om twee uur ’t bombardement van de stad zou aanvangen. Hij belde onmiddellijk Van Karnebeek, den commissaris der koningin in Zuid-Holland, op. Deze meende, dat de beslissing bij den opperbevelhebber lag. Hij ging naar hem toe. Deze was niet overtuigd, dat de Duitschers deze vreeselijke bedreiging zouden uitvoeren. Indien dit niet gebeurde, was er geen reden geweest om aan de sommatie gevolg te geven. Kwam het bombardement, dat dan achtereenvolgens gevolgd zou worden door ’t bombardement van Utrecht, Amsterdam en ’s-Gravenhage, dan moest de tegenstand beëindigd worden. De hulp in de lucht van Engeland was onvoldoende; wij hadden het grootste deel van onze vliegtuigen reeds verloren. Verdere tegenstand ware daarom nutteloos en zou leiden om van ons land één groote puinhoop te maken. Helaas, het dreigement was geen bluf: om twee uur begon het. De binnenstad werd geheel verwoest. Het groote ziekenhuis aan de Coolsingel werd zwaar getroffen, verschillende patiënten zijn verbrand. Toen nam de opperbevelhebber het zware besluit, dat wij den strijd zouden opgeven en wapens neerleggen. In een sobere maar mooie rede deelde hij dit door de radio mee. Om zeven uur ’avonds hield onze tegenstand op. Maar om half negen werd toch nog onze marinehaven Den Helder gebombardeerd, waartegen de opperbevelhebber protesteerde. Berlin was niet per telegraaf of telefoon te bereiken. Daarom deelde het Duitsche gezantschap dit per Nederlandsche radio aan de Duitsche regeering mede. Zoo is deze oorlog van nog geen vijf volle dagen beëindigd. Aan de eer is voldaan. Maar tienduizenden zijn gesneuveld. Wat zijn de gebeurtenissen in deze vijf dagen snel op elkaar gevolgd! ’t Is of ’t al wel twee weken geleden is, dat op vrijdag 10 mei ’s morgens om vier uur de Duitsche inval begon. En wat nu? Vanmorgen was ik in de stad, omdat ik in ’t gebouw van den Raad van State moest zijn. Op ’t Binnenhof stond ’t vol met Nederlandsche soldaten, die, daar aangekomen, ontwapend werden. Er waren al reeds vele Duitsche soldaten per motor binnengekomen. Velen zag ik er voor ’t leege paleis van de koningin. Maar ’t publiek, dat talrijk was, was zeer kalm. Velen stonden gemoedelijk met Duitsche soldaten te praten. Ik betreur het, dit te moeten zeggen: het schijnt dat de volkswoede zich thans veel meer keert tegen de koningin en de ministers, die ons volk in dit ernstige uur aan zijn lot overlieten dan tegen de Duitsche soldaten, die hun plicht doen. Ik ben sterk bevestigd in mijn eerste opinie, dat deze vlucht naar Engeland een groote fout is geweest. De dynastie zal er, vrees ik, een ernstige knauw door krijgen. Ik ben blij, dat de leden van den Raad van State – behalve dan de vici-president, een persoonlijke vriend en particuliere raadsman van de koningin – niet zijn meegegaan. Eigenlijk moesten wij nu ’t gezag in handen nemen volgens den geest van onze Grondwet. Vanmorgen kwam Rutgers daarover spreken. Ik was het met hem eens, dat we zoo spoedig mogelijk bijeen moesten komen en dan uit ons midden een commissie moesten benoemen, die in overleg met het Duitsche bestuur zou moeten treden. Ik ried hem aan deze zaak met generaal Muller Massis te bespreken, dien ik ’t meest geschikt achtte om als voorzitter van die commissie op te treden. Ik hoorde echter niet meer van hem. Maar een uur later werd ik namens Colijn verzocht om drie uur ’s middags in ’t Dr. Kuyperhuis te komen, we zouden dan een bespreking houden met De Vos van Steenwijk (voorzitter Eerste Kamer), Van Schaik (voorzitter Tweede Kamer), Van Karnebeek (commissaris van de koningin in Zuid-Holland), Koolen, lid Raad van State, en Van Dijk, oud-minister van Defensie. Zoo kwamen we bijeen. Ik kwam te laat, omdat ik lang had moeten stilhouden met mijn taxi voor een lange colonne Duitsche motorwagens met soldaten. Ik bemerkte echter, dat Colijn heftig tegen ’t kabinet-De Geer had uitgevaren. Hij schetste den verontwaardigden afkeer van ons volk. Men was juist aan ’t betoogen tegenover hem, dat thans openlijke kritiek op ministers of koningin wegens hun ‘vlucht’, zelfs indien gerechtvaardigd, toch fout zou zijn. Wij moesten veeleer de bevolking kalmeeren en vertrouwen inboezemen. Tenslotte werd afgesproken, dat Van Karnebeek vanavond ten deze overleg zou plegen met den opperbevelhebber, we zouden dan morgenochtend om half tien weer bijeenkomen. De vraag is, wat zal nu Engeland doen? ’t Schijnt, dat de Duitschers vreezen, dat de Engelschen ons nu zullen gaan bombardeeren (of wellicht alleen, dat ze over ons land naar Duitschland zullen vliegen?), daarom moet vanavond alles weer verduisterd zijn. |
uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941) |