vorige (16-11-1893) | | volgende (20-11-1893) | kalender |
dagboekcahier 2 17/11/1893 vrijdag 17 november 1893 ’k Heb nog ’n goed kwartiertje den tijd: laat ik er even van profiteeren om nog iets op te teekenen. Eindelijk heb ik dan vanmorgen Lize weer eens gezien! Ze was in de kerk, ’t is missie (gisterenavond begonnen). Doch daar pa ook op zijn plaats was gaan zitten, moest ik op den bank daarvoor plaatsnemen. Ik heb haar dus wel niet kunnen zien onder de preek, maar, ze was er toch en dat is ’t voornaamste. Ze keek weer heel strak voor zich, toen ik heenging: maar toch zag ik nog even, heel eventjes, haar heldere blauwe oogen ... Ook wel andere dingen heb ik nog op te teekenen. Vooreerst: zaterdagavond heeft er in De(n) Tijd ’n recensie gestaan van mijn ‘Marie Antoinette’. Mijn broer vond haar heel gunstig: ze was als zoodanig bedoeld, zei hij: ze was geschreven door een professor van Hageveld en hij had dat daar gehoord. Ik vond haar echter niet gunstig: ’t werd gerecenseerd als ’n gewone katholieke bijdrage en dat is het niet. ’t Was, wat we op Katwijk noemden: ‘’n Hollandsch stuk’; klonk het niet te pedant, ik zou zeggen: ’n stuk kunst: ten minste, dat had ik ermee bedoeld. De recensent beschouwde ’t alleen als historische bijdrage. [p. 492] Vanmorgen zond mij Phons het Dompertje van 15 november laatstleden. Daarin kwam ’n anoniem stuk in voor – op de eerste plaats, nogal! – getiteld: Twee kritieken. De schrijver sprak over de beide recensies over Jonckbloet: Uit Nederland en Insulinde van Van der Aa (in De(n) Katholiek) en van mij: Alphonse de Leythe (in De(n) Katholieke(n) Gids). Of juister: hij sprak alleen maar over de mijne, die van Van der Aa er slechts nevenstellend om de mijne des te beter te kunnen afbreken. Nu, ’k heb heel wat naar mijn hoofd gehad!! Jammer, dat ik me er zooveel van aantrek! Vooral, als het waar is, wat ik vermoed, dat namelijk dat stuk door Van der Lans geschreven is: dan is het al heel duidelijk, waarom hij ’t afbrak!! ’t Zou dun zijn! Ik vind dat stuk vóór alles oneerlijk, oneerlijk, omdat een recensietje van zes pagina’s wordt vergeleken met ’n hoofdartikel van, geloof ik, ruim 30 bladzijden (natuurlijk dus, dat ik minder vertelde dan Van der Aa!!) – oneerlijk, omdat ’t werk van ‘maar ’n beginnertje’, ’n ‘krabbelaartje’, zooals hij zegt, wordt gesteld naast dat van een bekend letterkundige, die drie of vier maal zoo oud is!, oneerlijk, omdat hij valsch citeert, expres, om me belachelijk te maken: hij laat [p. 493] me namelijk midden in ’n zin ophouden om er dan achter te voegen: ‘maar nu is de vergelijker au bout de son latin!’ Slechts om twee redenen spijt het mij, dat dat stuk in ’t Dompertje gestaan heeft: vooreerst, omdat Küppers het misschien lezen zal en wat zal hij dan ’n lol hebben, dat ze me zoo afgetakeld hebben!! (’k Neem ’t hem niet kwalijk, want als de opinie van den anonymus anders was geweest, had ik ook lol gehad, juist in de hoop, dat Küppers ’t zou lezen!) Maar vervolgens heb ik er wel ’n beetje ’t land om, omdat ... Schmier op ’tDompertje geabonneerd is: heel waarschijnlijk zal hij ’t dan wel lezen en, als ’ t waar is, dat ze Lize bij haar thuis met me plagen, ’t haar ook laten lezen. En – wat zal ze dan wel denken? Zou ze dien man gelooven en ook denken, dat ik zoo’n prul, zoo’n knoeiertje, zoo’n krabbelaartje ben, gelijk hij me belieft voor te stellen?? ... Zooeven ontving ik ’t prospectus van ‘’t Jaarboekje van Alberdingk Thijm 1894’. Er wordt op verteld, dat de bundel gedichten zal bevatten van dr. Schaepman en ... van Alphonse de Leythe!!! Wel vereerd zoo in één adem genoemd te worden!! Als de doctor zich in gezelschap maar niet schaamt! En nu moet ik als de weerga heen: om half acht moet ik bij prof. Fruin wezen, die me gevraagd heeft of ik vanavond eens ’n ‘kopje thee’ bij hem kom drinken. [p. 494] |
uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893) |