Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

18/01/1923

donderdag 18 januari 1923

Ik ben alweer verkouden! en geen tijd om thuis te blijven! Wel speet ’t me dat ik vanmorgen, den verjaardag mijner goede moeder, daarom niet naar de kerk ben gegaan. ’t Is ongelooflijk druk!

            Maandagmiddag half twee tot half vier conferentie met Binnenlandsche Zaken, Buitenlandsche Zaken en Finantiën over de invoerverboden. Ruijs en ik zijn ’t eens: althans voor de schoenindustrie moeten we iets doen. Na half vier kwamen de partijleiders. Nolens en Colijn zijn er ook voor, Schokking is tegen. Finantiën en Buitenlandsche Zaken blijven ook tegen.

            Woensdagavond van acht tot half twaalf ministerraad: de zaak kwam tot ’n beslissing; ik had ’n wetsontwerp klaar. Het zou naar den Raad van State mogen gaan, maar … Finantiën en Buitenlandsche Zaken zouden ’t niet mee teekenen! Overigens waren allen ervoor. Ik zal er dus alleen voor staan!

            Dinsdag van tien tot half twaalf bij de koningin geweest. Zij was weer bijzonder vriendelijk. ’t Gesprek ging geheel over den toestand der industrie, ’t voor en tegen van  invoerverboden, enz. Ik zat er goed in en kon haar veel vertellen. Tegen half twaalf zei zij: ‘Ik heb u al veel te lang van uw werk gehouden. Maar ik heb met u ook altijd zulke interessante dingen te bespreken. Voor vandaag zullen we maar eindigen; ik heb nu genoeg stof om met den minister van Finantiën te praten. Over de andere onderwerpen moeten [we] spoedig nog eens praten.’

            Vandaag een lang onderhoud met Zaalberg. Ik heb ’n klein hoopje dat ik ’t conflict toch nog tot een oplossing zal kunnen brengen. Ik hoop het! Morgen onderhoud met Westhoff. Verder vanmiddag ’n lange audiëntie met veel menschen. Om kwart over zes kwam ik doodmoe thuis.

            De Residentiebode had gisterenavond een zonderling bericht, waarin stond dat ik bij de Arbeidsgeschillenwet de portefeuille-questie zou stellen. Daaraan was toegevoegd: ‘De minister moet naar ons ter oore kwam in bevoegde kringen duidelijk hebben te kennen  gegeven dat het hem zeer veel moeite kost om den huidigen gang van zaken in het algemeen met zijn verantwoordelijkheid te dekken.’[58] Hoe komen ze daaraan? Ik vermoed van ’t R.K. Vakbureau. Ruijs bracht de krant mee – ik had ’t nog niet gelezen – en was er zeer boos over. Hij wilde een tegenspraak. Algemeen vond men dit ongewenscht. Toen echter vanmorgen alle bladen het overnamen als een serieus bericht, belde De Geer me op om te zeggen dat hij nu toch eenige tegenspraak wel gewenscht achtte. Niet minder dan zeven krantenmenschen kwamen vandaag om me te spreken te krijgen. Ik wees ze allen af. De kamerbewaarder zei hun: ‘Dat bericht is nonsens!’ Tenslotte heb ik ’t correspondentiebureau gemachtigd om te zeggen dat het van dit bericht te bevoegder plaatse geen bevestiging had kunnen krijgen. Eenerzijds spijt me dit bericht. Na de verwerping van de Arbeidsgeschillenwet had ik zeker mijn[59]  ontslag genomen; maar ik had niet vooraf de portefeuillequestie willen stellen. Een zuiver sociaal wetsontwerp, dat onder politieke pressie aangenomen wordt, is feitelijk vermoord! Thans zal ’t mij natuurlijk categorisch gevraagd worden.

[58] Het knipsel ligt in het dagboek.

[59] Op deze plaats zijn tien bladzijden uit het cahier gesneden, maar later weer teruggelegd; het betreft het gedeelte tot aan 7 februari 1923.

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)