vorige (17-5-1940) | | volgende (19-5-1940) | kalender |
dagboekcahier 10 18/05/1940 zaterdag 18 mei 1940 Vanmorgen een brief van Joke en – eindelijk – een briefkaart van Rie. Goddank maken ze ’t in Deventer en Zevenaar goed. Maar nu zitten we opnieuw in zorg over An in Breda. Gisteren vernamen we, dat op 10 mei ’s middags Breda geëvacueerd was, naar Zundert. Maar niemand weet, waar deze geëvacueerden thans zijn. Zijn ze naar ’t zuiden in België getrokken? Wellicht zitten ze dan nu in ’t noorden van Frankrijk. Zelfs de burgemeester is nog weg en niemand weet waar hij is. Dit is wel een pijnlijke onzekerheid. Arme An, wat heeft ze met haar vier kinderen wellicht in de laatste dagen uitgestaan! Vanmiddag half één naar de begrafenis van collega Limburg geweest. Er was veel belangstelling. Gelukkig vernam ik daar, dat hij geen zelfmoord gepleegd had. Daar hij zelf altijd gezegd had, dat Hitler hem niet levend zou aantreffen, lag ’t vermoeden van zelfmoord voor de hand, temeer, omdat men niets over eenige ziekte had gehoord. Wel zag hij er in onze laatste vergadering van den Raad van State op 7 mei opvallend slecht uit. Gisterenmiddag heb ik een eenigszins vreemd en zeker bevreemdend bezoek gehad van dr. Emile Verviers. Sinds de debâcle van het Spaarfonds voor Bodemcultuur in 1925 hadden we elkaar niet meer gezien. Hij kwam me voorstellen om met hem samen te werken, ja waartoe eigenlijk? Hij is gelieerd zoowel met Zwart Front als met de Nationaal-Socialistische Beweging, heeft indertijd met Mussert samen een tijdschrift opgericht. Hij is een eenigszins wonderlijke figuur, ongetwijfeld zeer knap, maar vreemd. Ik begreep er uit, dat hij een soort samenwerking tot stand wilde brengen tusschen verschillende sociale organisaties voor een soort Actie naar de Nieuwe Gemeenschap, met zich in pijlsnellen vaart bewegende.[34] Hij is fel anti-democraat, meer fascist dan nationaal-socialist. Hij schold heftig op Colijn, op ’t ministerie-De Geer en de koningin, op het parlementaire stelsel, op de democratie, op de joden, enz. Als ik geen leidende rol begeerde, verzocht hij althans mijn naam als sympathiseerend te mogen gebruiken. Ik heb geantwoord, dat mij zijn plan bijzonder vreemd voorkwam en op dit oogenblik bijzonder gevaarlijk. Vooreerst zou het verdeeldheid in ons volk brengen en vervolgens argwaan kunnen wekken bij de ons land bezettende Duitschers. Ik weigerde dus zeer beslist mee te doen en zelfs om op welke wijze ook mijn naam te leenen. Ik verklaarde mij alleen bereid zijn plannen mee te deelen in de eerstvolgende vergadering van het werkcomité van de Actie naar de Nieuwe Gemeenschap. Hiermee kreeg ik hem na een onderhoud van meer dan anderhalf uur eindelijk weg, na hem nogmaals gewezen te hebben op ’t gevaarlijke van zijn plan, niet slechts voor hem, maar voor ons volk. [34] Hier breekt de zin af. |
uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941) |