Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 9

18/08/1925

dinsdag 18 augustus 1925

Mijn Twentsche reis is bijzonder goed verloopen. Woensdag 12 augustus vroeg vertrok ik naar Almelo, waar ik om half twaalf Ter Steeghe aantrof. We praatten samen tot half drie. Van hem vernam ik veel bijzonderheden over den toestand van de katholieke pers in Twente. Vandaar ging ik per trein naar Enschede, waar Verbeek me met zijn auto afhaalde. Bij hem logeerde ik, zoo goed en  gezellig alsof ik in Heerlen was. Ook met hem besprak ik de katholieke pers in Twente. ’s Middags maakten we een autotocht naar het door een cycloon totaal verwoeste Borculo. ’t Was ontzettend om aan te zien. De beschrijvingen in de kranten werden ditmaal door de droeve werkelijkheid ver overtroffen. Donderdagochtend bezocht ik pastoor Groothuis, die er ook al in 1901 was, toen ik voor ’t eerst candidaat voor de Tweede Kamer in ’t district Enschede was. Ook hij herinnerde zich nog allerlei bijzonderheden van mijn eerste bezoek. Hij was sterk vóór Het Centrum en beloofde me alle steun. In de namiddag bracht Verbeek me met zijn auto naar Almelo, waar ik bij deken Van der Waarden, ook ’n oude vriend van me, logeerde. Dezelfde goede ontvangst als bij pastoor Groothuis. Hij ried me aan om ook naar deken Scholten in Oldenzaal te gaan, wat pastoor Groothuis me ontraden had. Beiden kregen hun zin: ik ging er vrijdagmorgen heen en vond hem juist afgereisd naar Kevelaer. Ik praatte een uurtje met den kapelaan, at in een hotel en vertrok om twee uur naar huis.  Alles bijeen is mijn bezoek wel vruchtbaar geweest. Ik heb hoop, dat ik Het Centrum er in Twente wel weer in zal krijgen.

            Om zeven uur was ik thuis en om negen uur kwam Het Centrum met mijn eerste artikel erin: ‘Intrede’. Het is door de geheele pers overgenomen en Het Volk heeft er al aanstonds tegen gepolemiseerd. Van verschillende kanten kreeg ik bewijzen van instemming. Zoo heb ik dus, op Maria Hemelvaart, mijn nieuwe taak aanvaard. Onze Lieve Heer moge deze arbeid, gesteld sub tutela Matris, zegenen!

            Een moeilijke en onaangename taak wacht me. Ik zit met een oude, futlooze redactie. Steenhoff, de hoofdredacteur, reeds 40 jaar aan Het Centrum verbonden, is een beste man, maar slap, futloos. Er gaat niets van hem uit. Om tien uur komt hij ter redactie, leest zijn krantjes, schrijft ’n artikeltje, zonder veel variatie, en gaat dan om half drie weer naar Baarn. Met de krant bemoeit hij zich niet! Dit geschiedt  door Galesloot, ook ’n beste man, maar zonder eenig enthousiasme en met weinig algemeene ontwikkeling. Maar ’t meest zit ik met Bruna, een bekeerde ex-dominé, die al 24 jaar aan ’t Centrum verbonden is en Buitenland schrijft, maar dit zóó eigenaardig doet, dat ’t de risée van ’t publiek is. Met hem zal ik wel spoedig in botsing komen. In Godsnaam, ik mag de krant niet aan een persoon opofferen. Verder zijn er nog Zwetsloot, Engelman en Dieges, jonge krachten waarvan misschien onder straffe leiding wel wat te maken is. Jammer, dat de nieuwe pers er nog niet is. ’t Ware mooi geweest, wanneer de uitbreiding met mijn optreden ware samengevallen. Enfin, ik zal mijn best doen. Gisteren en vandaag had ik weer twee artikelen. Zoo komt er wat leven in de brouwerij. Vanmiddag verzond ik er weer twee.

            Gisteren ben ik mijn eerste bezoek aan de redactie gaan brengen. Niemand heette me welkom! Integendeel. Er was ’n zure stemming, zich uitende in ’t telkens herhaalde: als wij meer geld en een betere  drukkerij gehad hadden, zouden wij de krant ook wel beter gemaakt hebben! Vroeger zei Steenhoff me altijd: de krant is zoo slecht niet, dit blijkt uit het feit, dat we, niettegestaande de toegenomen concurrentie, steeds hetzelfde aantal abonnés behouden. Maar uit ’t accountantsrapport bleek me, dat we van 22.000 tot 13.000 teruggeloopen zijn! Ik had ’n heel lijstje van opmerkingen bij me over de nummers van de laatste week. Dat viel niet erg in de smaak, maar ik zal dat elken week herhalen. En wie dan niet wil, zooals ik ’t wil, moet dan zijn fortuin maar zoeken.

            Vooraf had ik een prettige visite gemaakt. Ik had dr. Ludwig Brenninkmeyer, van wie ik reeds f 25.000 voor Het Centrum ontvangen had, gevraagd of ik hem nog eens spreken kon. Antwoord: maandag tien uur in de zaak te Utrecht. Ik was present en hij wachtte me af. Ik deelde hem mee hoe ’t er mee stond en hij verklaarde zich bereid om aan zijn firma voor te stellen nog meer steun te verleenen.  Binnen drie weken zou ik bericht ontvangen. Hij kon niets beloven, maar zou ’t zeer warm ondersteunen. Daarna bracht ik nog bezoek aan ’t R.K. Vakbureau, waar ik met open armen ontvangen werd.

            Zaterdag ga ik weer naar Utrecht en heb dan voor ’s morgens belet bij den aartsbisschop gevraagd. ’s Middags redactievergadering. Dan begin ik mijn offensief tegen Bruna.

uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932)