Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 7

19/06/1920

zaterdag 19 juni 1920

Een warme week achter den rug! In mijn  nieuwe departementsgebouw was ’t ’s middags 83o. Toch veel werk aan den winkel. Ik heb vier wetsontwerpen in staat van wijziging – de wijziging Invaliditeitswet voor de gemoedsbezwaarden, de reorganisatie van de Rijksverzekeringsbank, een wijziging van de Radenwet om de Raden van Arbeid onder de finantieele controle van de Verzekeringsraden te brengen en een suppletoire begrooting van ruim twaalf millioen in hoofdzaak voor de reorganisatie van ’t Staatstoezicht op de Volksgezondheid, welke vier ontwerpen ik hoop dat de Kamer nog vóór ’t reces – dus voor ± 1 juli – zal behandelen. En dan heb ik nog een interpellatie op a.s. vrijdag over de uitsluiting in de bouwvakken. Die zaak zal me nog veel tijd kosten. Tegen woensdag heb ik de werkgevers- en arbeidersorganisaties op mijn departement genoodigd quasi om mij over den toestand voor te lichten met het oog op de interpellatie, maar feitelijk om te zien of er voor mij iets te doen valt. ’t Is toch een gruwel dat thans, nu er zoo groote woningnood is, het geheele bouwbedrijf  gedurende wellicht twee à drie maanden zal worden stopgezet. Maar ook zónder dat is de toestand in dat bedrijf onhoudbaar. De opperlieden, metselaars, timmerlieden verdienen loonen van meer dan f 100,– per week! Aan de bouw van ’t Academisch Ziekenhuis te Leiden verdienen de metselaars thans meer dan voor twee jaar een hoogleeraar! Gevolg: steeds duurder huizenbouw. In Amsterdam gaat een gewone arbeiderswoning al ± f 10.000,– kosten. Die zouden dus een huur van f 16,– per week moeten opbrengen, evenveel als ’n arbeider in 1914 verdiende! De bouwvakarbeiders zijn de oorlogswinstmakers onder de werklieden. Ik zie maar één oplossing: aanzienlijke vereenvoudiging van den bouw en vaststelling van maximumloonen in de bestekken: dus ’t omgekeerde van vroeger toen minimumloonen werden voorgeschreven! Daar zal wel een gebrul: reactie! opgaan als ik dat zeg, maar ’t moet. De woningnood neemt nog steeds toe. Dat is een werkelijke ramp voor ons volk.

            Deze week is er christelijk internationaal vakvereenigingscongres gehouden. Ik ben er een middag geweest. Maar achter de schermen heb ik me er druk mee bezig gehouden. De Duitschers wilden alleen interconfessioneele vakvereenigingen tot de te stichten internationale toelaten en bovendien mocht ’t secretariaat niet in ons land – met zijn katholieke vakvereenigingen! – gehouden worden. ’t Is een heete strijd achter de schermen geweest, maar ze hebben ’t verloren! Goddank!

            Op ’t congres ontmoette ik ook Huszar, den afgetreden minister-president van Hongarije. Ik denk dat hij morgen bij me komt. Ook krijg ik morgen bezoek van mgr. dr. Poels. Ook Jo komt morgen voor drie dagen logeeren. Deze week is prof. Aengenent geweest en de week daarvoor – tien dagen – père de Louw, die voor de Missieweek hier was. ’t Is ’n drukke tijd: al dat bezoek komt me bitter slecht gelegen! Enfin, als de Kamer over veertien dagen op reces gaat, krijg ik tot half september wat meer rust.

uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920)