Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 7

28/06/1920

maandag 28 juni 1920

Vrijdag is de interpellatie niet aan de orde gekomen. Die dus morgen. Ook komen deze week mijn vier wetsontwerpen aan de orde. Daar de Kamer vrijdag op reces wil gaan, zal ’t wel vlot gaan. Gelukkig, want er zitten verschillende netelige questies in.

            De conferentie verleden woensdag met de werkgevers- en arbeidersorganisaties in het bouwbedrijf is voor de helft goed geloopen: om elf uur begonnen had ik de lui om kwart over twee zóó ver dat met algemeene stemmen mijn voorstel aangenomen werd dat ik een commissie van enquête zou benoemen. Ik stelde toen voor om hangende deze enquête een wapenstilstand te sluiten: de uitsluiting en alle partieele stakingen zouden opgeheven worden. Doch op welke voorwaarden zou gewerkt worden? Daarop liep’t vast. Ik schorste de vergadering tot vier uur. Toen duurde ’t tot kwart over zes, maar zonder resultaat.

De uitsluiting is dus doorgegaan. Misschien is dit nog zoo kwaad niet. In de havens is na de staking de werklust der arbeiders ook verbeterd.

            Van de koningin heb ik een aardigen brief  gekregen. Zij deelt mij mede dat de commissie van het Vredesfonds haar alleen heeft voorgesteld dit geld te bestemmen voor de Internationale Academie voor Internationaal Recht en niet – zooals ik had geadviseerd: voor een instituut voor kinderhygiëne. Ze heeft er haar goedkeuring aan gehecht, maar uit ’t feit dat zij zoo vriendelijk is mij dit mee te deelen, blijkt wel dat ze ’t liever anders had gewenscht! Maar die mededeeling is wel een lieve attentie van haar. Moet ik daar nog op antwoorden? Ik zal ’t baron van Geen eens vragen.

            [Allerlei huiselijke zorgen. Onze dienstboden gaan 1 augustus weg, omdat ze dichter bij haar vrijers in Leiden en Haarlem willen zijn! We hadden terstond twee anderen – zusters – die buitengewoon goed waren. We waren al zeer verheugd! Eergisteren sturen ze echter haar ‘Godspenning’ weer terug: ze blijven waar ze zijn! Zoo zitten we waarschijnlijk met 1 augustus zonder dienstboden!

            De vorige week kwam Victor van de Loo, student uit Delft, die ’t volgend jaar klaar is, bij Lize om haar te vragen of ze goed vond,  dat hij wat meer kennis met Lou maakte! Dat is al numero twee. Maar evenals nummer een is hij tien jaar ouder! En gelukkig, onze achttienjarige Lou wil er ook niet van weten. Maar nu komt ze gisterenavond schreiend thuis: ze was weer gevraagd door een student te Leiden, Max van Dam – óók achttien jaar! Maar dan moet ze mee naar Indië. ‘Dat kan ik toch niet doen?’ Maar hij had toen zóó bedroefd gehuild dat ze toch meelij met hem had.’t Is ’n aardige, brave jongen.

            Aber – onze lieve Lou – Lize rediviva! – naar Indië! De hemel beware er ons voor! Er is er nog een – Frits Claassens – die werk van haar maakt. Ook ’n Leidsch student – twintig of een-en-twintig jaar – ’n aardige, knappe jongen. Maar in hem schijnt ze geen zin te hebben. Ik zou ’t niet graag pousseeren, maar ik geloof wel dat dat ’n goeie jongen voor haar zijn zou!

            De voorspelling, zoo dikwijls gehoord, dat wij niet met onze zes dochters zouden blijven zitten begint al aardig in vervulling te gaan. An heeft met Frans de vorige week ’t Leidsche lustrum meegemaakt en natuurlijk enorm veel lol gehad!][18]

[18] De voorgaande passage tussen teksthaken is in het manuscript met potlood doorgehaald.

uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920)