Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 7

20/01/1920

dinsdag 20 januari 1920

In den gewonen ministerraad niets bijzonders. De memorie van antwoord op ’t voorlopig verslag van Eerste Kamer – algemeene begrootingsbeschouwingen – werd vastgesteld. In paragraaf 1 voegde ik nog een passage in, waarin verklaard werd dat met de sociale wetgeving met kracht zou worden voortgegaan.

            Van Karnebeek heeft vanmorgen een belangrijke mededeeling uit Parijs ontvangen. De secretaris van Nitti was bij Loudon geweest en had hem meegedeeld dat Nitti wel vóór het uitleveringsverzoek van den keizer had gestemd, maar in het vaste vertrouwen dat wij de uitlevering zouden weigeren; hij meende dat Lloyd George er evenzoo over dacht; hij zou zich verzetten tegen iedere poging om ons te dwingen; maar wij zouden daarom goed doen, met in ons antwoord mee te deelen dat wij wel bereid waren den keizer hier te houden op een behoorlijken afstand van Duitschland.

            ’t Is mooi! Vermoedelijk werd de heele mededeeling alleen gedaan om ons ’t slot te suggereeren! We denken er niet over – ons antwoord gaat vanavond onveranderd naar  Parijs. De koningin heeft het vanmorgen ook goedgekeurd. Ze had gehoord dat er over gedacht werd om de keizer een wenk te geven ons land te verlaten. Ze was verheugd te hooren dat geen van ons daar ooit over gedacht had: ‘Ik zou dat laf gevonden hebben!’ Onze koningin is niet alleen lief, ook flink!

            Ik vermoed dat op ons antwoord nu een wedervraag zal volgen: of wij den keizer dan zullen willen interneeren? Nederland als cipier aangesteld! Waar zouden wij het recht vandaan halen om dit te doen? Wij wachten rustig af wat komen zal, ons bewust dat onze houding, steunend op het recht en zonder dubbelzinnigheid, ten slotte ieder fatsoenlijk man zal imponeeren.

            Iets geheel anders dat mij zeer bitter stemt. Zoojuist ontving ik van ’t Centraal Bureau van de Katholieke Sociale Actie afschrift van een brief van mr. Kortenhorst die meedeelt dat hem verzocht was op te treden als redacteur van een katholiek sociaal maandschrift; hij stelt nu voor ’t Katholiek Sociaal Weekblad, dat toch weinig  medewerkers van naam heeft, daarmee te vereenigen!

            ’t Is fraai. Zoo wordt achter mijn rug alles afgebroken, wat ik moeizaam heb opgebouwd. Eerst de Katholieke Sociale Actie en het Centraal Bureau – de campagne duurt nog steeds voort. Thans ’t Katholiek Sociaal Weekblad! Je krijgt een bekoring om er alles aan te geven en eenvoudig als advocaat weer te gaan werken om je kinderen een behoorlijk vermogen bijeen te brengen. Ik zal hem vragen eens te komen praten. Misschien kom ik dan wel te weten van wie(n) dit uitgaat. Ik verwed er een lief ding onder dat daar Poels-Mutsaers-Van Schaik weer achter zitten!

uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920)