Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 7

20/04/1920

dinsdag 20 april 1920

Gisteren weer een lange ministerraad van vier tot elf uur met nauwelijks één uur pauze. Toch was er nog geen tijd om de salarisregeling der rijkswerklieden af te doen. Dat komt dus donderdag. Ik heb een nogal krasse nota ingediend om ’t verleden week verkregen resultaat als onhoudbaar aan te toonen.

            Terloops werd even over de werkloosheidsregeling gesproken die, helaas, veel geld kost. In dat verband zei Ruijs weer: ‘Ik heb ’t al meer gezegd, alle wetsontwerpen die geld kosten moeten worden stopgezet. We moeten wetsontwerpen van Justitie behandelen: de strafvordering en dergelijke. De rest moet maar blijven liggen. We loopen spaak met de finantiën.’

            Ik heb hem maar laten praten. Die zaak zal spoedig aan de orde moeten komen en – uitgevochten worden. Maar voor ’t zoo ver is, ga ik eerst eens met Nolens praten.

            Er is in dezen raad nog iets gebeurd, wat me dwars zit. 18 mei viert de aartsbisschop zijn zilveren jubileum. Heemskerk stelde voor  hem dan ’t grootkruis Nederlandsche Leeuw te geven. Ruijs verzette zich daar heftig tegen. Door Heemskerk werd het tamelijk, door De Vries met kracht verdedigd. Ik sloot mij bij hen aan, vooral wijzende op den indruk, die ’t op de katholieken zou maken, wanneer wij niets deden. ’t Werd nogal een scherp debat, waarbij Ruijs de groote fout had ook den persoon van mgr. van de Wetering ter sprake te brengen: hij was geen kardinaal Mercier. Ik moest er daarna wel op wijzen dat hij een krachtige figuur was, in heel katholiek Nederland zéér gezien. Ik voegde er niet bij: ‘behalve bij de groep Ruijs-Poels-Mutsaers’!

            Toen Ruijs zich zoo krachtig bleef verzetten, zei Van IJsselstein, die eerst vóór was geweest, dat hij dan tegen zou stemmen. Ik vreesde de zaak te verliezen en stelde daarom voor: dat tot 31 augustus a.s. aan niemand zonder éénige uitzondering eenige ridderorde zou gegeven worden. Werd dit aangenomen, dan verviel vanzelf de orde voor den aartsbisschop. Aldus werd besloten. ’t Bevredigt mij niet, maar de schijn is nu tenminste gered.

uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920)