Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

20/10/1893

vrijdag 20 october 1893

’k Heb vannacht gek gedroomd, akelig gedroomd, woest gedroomd. ’t Was zóó: ’k moest voor mijn gezondheid naar een badplaats: ’k was ziek; ziek geworden, omdat Lize geëngageerd was. ’k Kwam op die badplaats; ’k liep in het hotel met Hein en Bram door een gang: precies de gang naar de kapel in Katwijk. We kwamen Küppers tegen. Hij vroeg me of ik hem wilde voorstellen: ‘Neen, dat verdom ik, ik stel je niet voor, zoo’n schoft, zoo’n huzaar!’ Küppers liep woedend heen. Juist kwam pater Roebroeck aan: hij had gehoord, dat ik zoo ruw uitviel en gaf me een standje. Ik antwoordde: Nu ja, maar als u zoo’n brief van hem had ontvangen ...! Toen kwamen we in de eetzaal. Alles was vol. Toch een paar plaatsen open: gaat u daar zitten, zei een kellner: daar zit anders de familie Schmier; ze schijnen echter niet te komen. ’k Ging zitten. Eensklaps ging de deur open ... Lize trad binnen, met ... een ander.

            Toen werd ik wakker. ’k Beefde geweldig. ’k Heb me nog nooit zoo beroerd gevoeld als op dat oogenblik, nadat ik wakker was geworden. Gekke droom! en woest en ... akelig!

            Maar zal dat nooit gebeuren? ... Nu werd ik er wakker van ... Dán zal ik er wel niet van in slaap [p. 469] kunnen komen ... ’k Heb den geheelen dag aan dien droom gedacht en telkens kwam die vraag weer: Maar zal ’t zóó ook niet in werkelijkheid gaan? ...

            Lize is nu al anderhalve week weer in de stad en nóg heb ik haar niet gezien. Zondag was ze niet in de kerk, door de week heb ik ze er ook nog niet gezien. Vóór ze uit logeeren ging, kwam ze er toch wel tweemaal in de week ... Nuyens vertelde me, dat ze nu elken morgen in de kerk van pastoor Bots is ... Dus naar de Hartebrug komt ze niet meer ... zou er toch werkelijk iets wezen? Ze is zoolang weg gebleven! Zes weken ... Zondag is ’t acht weken geleden, dat ik haar voor ’t laatst zag. Was Peter nu nog maar in de stad! dan kon ik er hem eens over spreken. Zou ik nu morgen eens naar haar broêr gaan? ... Maar heeroom vindt dat verkeerd ... ’t Toch doen? ... Of nog een weekje wachten? ’k Moet zoo hard werken nu en tóch zit ik telkens over haar te denken ... Zou dat niet beter zijn als ik haar eens sprak zoo nu en dan, als ... we elkaar ééns gesproken hadden? ...

            Hard werken! ja, wèl hard werken. Gisterenmiddag ben ik weer eens bij prof. Muller geweest [p. 470] om hem over de studie te spreken. Hij ried me aan nog een paar deelen van Giesebrecht te lezen en van Ranke, voor de kruistochten. En voor de achttiende eeuw vooral Taine, Schlosser en Tocqueville en dan vooral de geschiedenis van Engeland bestudeeren.

            Voor prof. Fruin ben ik weer aan ’t dictaten overpennen. ’t Kost allemaal zooveel tijd. Hoe ik klaar kan komen, weet ik niet! En dan niets kunnen doen aan eigen studie! ’t Eenige dat ik lees is Veuillot Odeurs de Paris, elken middag na ’t eten een klein uurtje. Maar verder, den heelen dag blokken. Als ik nu eens wist, dat dat blokken mij een jaar nader bracht tot Lize, ja, dán ... Maar nu ... waarom zou ik me eigenlijk haasten? Of ik al een jaar eer klaar ben, wat geeft ’t? ... Zij is toch al lang getrouwd als ik klaar ben ...

            Küppers heb ik gisteren heel beleefd geantwoord, dat ik niet veel heil zag in een bijeenkomst: dat hij toch zijn brief niet zou intrekken en dat ik dus toch niet meer medewerker aan zijn tijdschrift kon blijven. Dus ...

            Woensdagavond is er vergadering van onze Roomsch Katholieke Studenten Vereeniging geweest: ’t conceptreglement is nu afgehandeld, behalve een amendement Struycken om boetes in te voeren. [p. 471]

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)