vorige (15-9-1912) | | volgende (29-9-1912) | kalender |
dagboekcahier 5 22/09/1912 zondag 22 september 1912 Dinsdag is de Kamer weer geopend. Ik behoorde tot de commissie van in- en uitgeleide van de koningin. Alles is zonder bokken afgeloopen. Bij het heengaan sprak H.M. mij aan en vroeg of ik dien dag nog uit Almelo was gekomen. Ik legde haar uit dat ik wel in ’t district Almelo gekozen was, doch te Leiden woonde. ‘O, dat is heerlijk voor u; dan gaat u zeker elken dag op en neer?’ Dit gesprek herinnert mij levendig aan ’t eerste onderhoud dat ik met de koningin-moeder had. De troonrede was sober. Ik schreef er een artikeltje over in De Voorhoede van zaterdag laatstleden. Tot president werd nummer 1 op de voordracht geplaatst en door de koningin ook benoemd: jhr. mr. O. van Nispen tot Sevenaer. Ik verheug me voor hem, pas 44 jaar oud, in deze groote onderscheiding. Hij verdient het. Voor ’t presidentschap der Kamer is hij als geknipt, indien tenminste zijn gezondheid sterk genoeg blijkt. Maar vooral merkwaardig is zijn benoeming, omdat hij de eerste katholieke president is. Op de beteekenis van dat feit wees ik in De Voorhoede van gisteren. Met de bakkerswet een paar lamme dingen gehad. Eerst een congres van ’t ‘Nationaal Comité voor de afschaffing van nachtarbeid in de bakkerijen’, waar mijn ontwerp scherp gecritiseerd werd. De ondergrond is deze: in dat Comité zitten vele kleine patroons. Dezen waren eigenlijk al mordicus tegen ’t tweede ontwerp-Talma: namelijk toen hij daarin na aanneeming der motie-Troelstra den feitelijken tienurendag had ingevoegd. Thans is deze oppositie openlijk uitgebroken. Ook van ’t midden- en grootbedrijf zijn al zeer afbrekende adressen ingekomen. Gelukkig echter wordt daarin betoogd als grootste grief! dat mijn ontwerp practisch precies op ’t zelfde neerkomt als ’t ontwerp-Talma. Dit is daarom zoo leuk, omdat de socialisten juist beweren dat ik ’t ontwerp-Talma zóó verzwakt heb, dat er bij mij van de afschaffing van den nachtarbeid niets terecht komt! Maar ’t lamste was een incident donderdag laatstleden in de Kamer. Door de oppositie – die n.b. tegen de wet-Talma stemde! – werd voorgesteld om mijn ontwerp thans onmiddellijk in de afdeelingen te behandelen. De bedoeling van dit voorstel was niet om de bakkers te helpen, maar om het afdeelingsonderzoek, dat voor de begrooting noodig is, zoodanig te verlengen, dat wij niet op tijd met de openbare behandeling van de invaliditeits- en ouderdomsverzekering kunnen aanvangen. Daarom stelde dr. Nolens voor de bakkerswet nu nog niet in de afdeelingen te brengen. Natuurlijk stemde ik ook voor zijn voorstel, wat me een hevig hoongelach van de oppositie bezorgde. ’t Was ook wel zuur. Maar ook tegenover Talma kon ik niet anders. Ik had hem beloofd dat mijn ontwerp niet de zijne in de wielen zou rijden. Ongelukkigerwijze werd ’t voorstel-Nolens verworpen, doordat enkele Christelijk-Historischen, met jhr. de Geer aan ’t hoofd, tegen ’t voorstel-Nolens stemden. De Geer was mij eerst komen vragen, wat ik deed. (Hij heeft mijn bakkerswet mee ondertekend). Ik zei: ‘Ik stem voor ’t voorstel-Nolens’. Hij: ‘Maar dat kunnen wij, voorstellers der bakkerswet, toch niet doen! U zult eens zien, hoe we uitgelachen worden’. ‘Daar ben ik ook vast van overtuigd. Maar ik laat me niet door de oppositie tegen het ministerie gebruiken’. Nu wordt De Geer als een man van karakter voorgesteld en geprezen, ik als een lafaard verfoeid! ’t Is eigenlijk heel niet moeilijk om in de liberale pers voortdurend als karaktervol te worden geprezen: je stemt steeds tegen de regering en met de oppositie! Zoo zijn Lohman, De Geer, e tutti quanti aan hun reputatie gekomen! Toch blijkt uit De Geer’s antwoord dat ’t nu juist niet karaktervastheid was die hem dreef!! Maar – de bakkerswet komt dus nu in de afdeelingen. ’t Is dus mogelijk dat ze vóór de verkiezingen nog zal behandeld worden. Dienzelfden donderdagmiddag had ik ook raadszitting. Ik spoorde dus gauw naar Leiden en kwam juist op tijd – om drie uur (de raad begint om twee uur) – om te kunnen deelnemen aan ’t debat over de vraag: moet een onderwijzeres die huwt ontslagen worden? De Vrijzinnigen zeiden: neen. Vooral prof. Carpentier Alting en prof. Heeres verdedigden dit standpunt. Ik was goed gewapend en kon al hun argumenten met cijfers weerleggen. ’t Schijnt dat ik ’t goed gedaan heb. Bij de replieken brachten zij zelf hulde aan mijn rede, maar … wegens ’t vergevorderd uur zouden ze maar niets antwoorden!! Ik had ze anders wel eens mijn betoog willen zien weerleggen! ’t Slot was: rechts tegen links werd ’t voorstel om de juffrouw te ontslaan verworpen. De burgemeester zei: ‘Ziezoo, voor mijn part krijgt ze nu ieder jaar een kind! Maar al komt ze deswegen ook geen dag meer in de school, van B en W is in geen geval nu meer een voorstel te wachten haar te ontslaan’. Volkomen juist! Alleen, ze zal wel geen kinderen krijgen. Dat was juist een van mijn sterkste argumenten: in Amsterdam hebben van de 93 gehuwde onderwijzeressen er 64 geen kind, 11 één kind en de rest 2 of 3!! ’t Is ontzettend. De vrijzinnigen noemden dat hoogst redelijk! Finis – Meteen komt vader Lunter s.j.[4] [4] Deze zin is in het manuscript met potlood doorgehaald. |
uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915) |