vorige (22-6-1921) | | volgende (26-6-1921) | kalender |
dagboekcahier 8 24/06/1921 vrijdag 24 juni 1921 De Residentiebode van hedenavond had weer ’t bericht – uit de beste bron! – dat ik van Arbeid naar Finantiën zal overgaan. Voor enkele dagen ook al. Toen heb ik ’t door ’t Centrum absoluut laten tegenspreken. Thans weer. Ik begin me bezorgd te maken. Zou er iets broeien? ’t Is een idee van Ruijs, van verleden jaar. Ik heb toen vierkant geweigerd, vooral op dezen politieken grond: de arbeiders zullen dit als een daad van reactie beschouwen; de positie van ’t kabinet wordt erdoor verzwakt. Dit zelfde argument geldt nu ook nog. Bovendien zijn mijn persoonlijke bezwaren nu nog veel ernstiger. Men kan toch niet van mij vergen, dat ik na drie jaren gewerkt te hebben, zooals ik deed, bijna zonder eenige vacantie, thans weer me met een geheel nieuw departement zou belasten en dan nog wel ’t moeilijkste van alle op ’t oogenblik. En dat voor één jaar! Bovendien ik zit midden in mijn werk, wel acht groote wetsontwerpen zijn aanhangig of staan op ’t punt ingediend te worden. De reorganisatie van de staatszorg voor de volksgezondheid komt, als men mij nog één jaar geeft, geheel tot stand. Komt er een opvolger als Rutgers, dan wil dit zeggen, dat dit groote werk halverwege blijft zitten. Hij weet er niets van. Ik ben maar voor één ding bang: dat de koningin ’t me zelf dringend zal vragen. Ik weet vooruit, dat ik daartegen niet bestand ben. Dan zal ik ’t doen, met hoeveel tegenzin ook. Maar anders dan verdriet en teleurstelling zal mij deze verandering niet brengen. De directe belastingen zijn alle reeds verhoogd. Ik zou alleen met indirecte belastingen kunnen aankomen. Juist dat ik dat doe, zou de zaak voor de arbeiders des te bitterder maken. Zoo is er meer. ’t Tarief van invoerrechten moest verhoogd worden. Rechts wil protectie. Ik ben er – in ’t algemeen althans – steeds tegen geweest. Enz. enz. Ik kan me niet voorstellen, dat Nolens ’t ermee eens zou zijn. Vanmorgen kwam hij nog – opgewonden – bij me: de wetsontwerpen over de conventies van Washington móésten nu ingediend worden; anders zou hij een interpellatie aanvragen! Ik belde Ruijs op: er was vandaag geen ministerraad; ik drong erop aan, dat we dan hierover begin volgende week een extra avondvergadering zouden houden. Goed. Vreemd dat er vandaag geen ministerraad was; De Vries belde me erover op, König kwam erover praten. Ik antwoordde: Ruijs schijnt ons te willen laten voelen dat hij de crisis oplost, niet ’t kabinet! Maar zoojuist ontving ik ’n briefje van hem om me uit te noodigen morgen om twaalf uur in’t Torentje te komen voor ’t houden van een vertrouwelijke bespreking met enkele heeren. Er stond niet ‘ambtgenooten’. Wat beteekent dit? Gisteren was de koningin in de stad; morgen komt ze om vijf uur weer en vertrekt ’s avonds naar ’t Loo. Blijkbaar heeft hij dus ’n voorstel. Wat? |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |