vorige (24-6-1921) | | volgende (27-6-1921) | kalender |
dagboekcahier 8 26/06/1921 zondag 26 juni 1921 Ik moest gisteren 12.08 naar Leiden: algemeene vergadering van Futura. Ik belde daarom Ruijs op of hij de conferentie niet op elf uur kon stellen. ‘Kom liever om elf uur, alleen; we kunnen dan beter praten.’ Om elf uur was ik er. Het bleek dat hij de zaken met Heemskerk en De Visser had besproken en nu om twaalf uur de overige ambtgenooten bij zich geroepen had om hun mededeelingen te doen. Ze kwamen hierop neer: de koningin had een beslissing genomen en hem opgedragen het kabinet te reconstrueeren. Hij wilde nu Finantiën en Oorlog loslaten en daarvoor anderen zoeken. Voor Finantiën dacht hij aan Vissering, president van de Nederlandsche Bank. Hij had een heel lijstje van wetsontwerpen, die uit geldgebrek zouden moeten blijven liggen. Daar komen er ook van mij op voor, waarmee ik me zeker niet kan vereenigen. Ik beloofde hem een nota te zenden, hoe ik over deze punten dacht. Omtrent de koningin deelde hij me mede dat zij hem de opdracht schriftelijk door het Kabinet had laten geven. Hij had den directeur geantwoord dat hij bereid was, mits de koningin eerst ook de leiders van links hoorde. Later kwam hij hem opgewonden zeggen: de koningin wil niet; zij wil ’t kabinet behouden, dus heeft ze alleen met de leiders van rechts te maken; nu deze, ook namens hun fracties, verklaard hadden, het kabinet te willen behouden, was daarmee de zaak uit en was er geen aanleiding om nog eens de leiders van links te hooren. Ruijs is toen door haar ontvangen en betoogde de wenschelijkheid. ‘Dat zijn allemaal flauwe formaliteiten’, zei ze. Tenslotte verklaarde Ruijs zich niet bereid de opdracht te aanvaarden, tenzij ze alsnog Rink, Marchant en Schaper hoorde. Toen bukte ze en besloot ze gisterenmiddag te ontvangen. Tenslotte besprak ik met Ruijs de herhaalde bewering van den Residentiebode, dat ik naar Finantiën zou overgaan. Ik drong sterk aan op een spoedige, officieele tegenspraak. Hij was ’t met me eens en samen stelden we een communiqué op, dat gisterenavond in de bladen verscheen. Dat praatje zal dus nu wel uit zijn. Ik ben benieuwd, hoe De Vries ’t zal opnemen, dat hij thans losgelaten wordt. Pop was zeer boos en meende – niet geheel ten onrechte! – dat hij unfair behandeld was en werd. Morgen heb ik vergadering van den Hoogen Raad van Arbeid, waarin de ziekteverzekering weer eens behandeld wordt. Bovendien om vijf uur ministerraad. Zoover de tijd ’t me toelaat, zal ik een nota aan Ruijs schrijven, waarin ik mijn denkbeelden zal uiteenzetten. Wil hij een kabinet van reactie, dan ben ik verder niet beschikbaar. Maar treed ik uit, dan heeft hij de geheele rechterzijde zeker niet meer achter zich. Dat kan niet en dus zou ’t geheele kabinet moeten aftreden. Dat kan ook niet, dus … geen kabinet van reactie! |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |