Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 5

24/07/1915

zaterdag 24 juli 1915

Nog steeds weet ik niets. Vrijdag voor acht dagen ontmoette ik aan het station te ’s-Gravenhage prof. Verrijn Stuart van Groningen. Wij keken elkaar eens aan, groetend, terwijl hij veelbeteekenend lachte. Was hij al bij Cort van der Linden geweest? … Ik schreef ’t ’s avonds nog aan Loeff; een stille aansporing voor hem om me niet al te lang te [laten] wachten. Hoorde echter niets meer van hem. Hij was deze week niet in de Kamer. Ik weet dus eigenlijk van niets. Cort was ook alle dagen present, maar ik sprak hem niet. Wel beloofde Nolens mij, als hij hem sprak, ’t gesprek op het Leidsche professoraat te brengen. Ik zou toch gaarne weten of er éénige kans was. Immers zoo niet, dan ga ik rustig aan mijn werk. Nu heb ik geen zin om grooter werk onder handen te nemen. Zal ik er misschien spoedig niet weer mee moeten uitscheiden? Toch is ’t gek, er is waarschijnlijk maar héél weinig kans en toch … ik kan me de gedachte maar niet uit het hoofd zetten dat ik de opvolger van prof. Greven zal worden. Nu ik met die gedachte vertrouwd  ben geraakt, zal ’t vast een groote teleurstelling voor mij zijn, wanneer ik de benoeming van prof. Verrijn Stuart in de Staatscourant zal zien.

            Donderdag stond prof. Visser van IJzendoorn in de Kamer zeer lang met minister Cort van der Linden te praten. Daarover? ’t Zou me niets verwonderen dat de faculteit, waartoe hij nog behoort, hem er vooral zal voorspannen.  Maar vreemd is ’t dat Loeff zoo weinig kracht achter de zaak zet. Dat is niet zooals hij beloofd had. Of zou hij misschien zaterdag of maandag Cort nog gesproken hebben? Dan is ’t vreemd dat deze mij niets zei en dat ik van Loeff niets vernam. Hij weet toch dat zelfs een negatief bericht mij veel aangenamer zou zijn dan dat de onzekerheid zoo lang voortduurt.

            En  ik zit met allerlei dingen. Nu de Kamer op reces is, was mijn plan een dag of tien op reis te gaan, naar Berghem, Mariëndaal, Heerlen, Maastricht, om Hein Bijvoet, pater Lunter, dr. Meuleman en Phons Schmedding eens op te zoeken. Maar – zou dit nu verstandig zijn? Er kon eens een briefje van Cort komen dat hij me spreken wilde. Ik heb dus alles maar  weer afgeschreven, op Hein en pater Lunter na. [Ik had een goed motief: mijn lieve Liesje is niet wel; heelemaal niet ernstig; ze moet een veertien dagen rust houden. Dinsdag ga ik naar Berghem, vandaar woensdag naar Mariëndaal, om donderdag weer thuis te komen. Mijn eigenlijke doel is: bij de Jurgensen eens aan te kloppen om geld voor ’t Centraal Bureau. Och, dat ik slagen mocht, opdat ik eindelijk eens uit die eeuwige geldzorgen kwame!][39]

[39] De voorgaande passage tussen teksthaken is in het manuscript met potlood doorgehaald.

uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915)