Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

24/07/1922

maandag 24 juli 1922

Zaterdag is De Geer naar ’t Loo geweest om H.M. mee te deelen, dat hij geen opdracht kon aanvaarden, omdat de katholieken zich er  beslist tegen zouden verzetten. Hij vroeg tevens in opdracht van den ministerraad of H.M. zou kunnen goedkeuren dat in de ochtendbladen van zondag een communiqué zou worden opgenomen, waarin werd meegedeeld dat het kabinet op dinsdag 18 juli de portefeuilles te harer beschikking had gesteld. Goed. Hij voegde erbij dat hij ’t gewenscht achtte, dat er tevens werd bijgevoegd dat H.M. op zaterdag 22 juli aan Ruijs een opdracht tot kabinetsformatie had gegeven. Dat gaat me te gauw, zei ze. Maar naderhand vond ze ’t toch goed, mits Ruijs eerst nog bij haar kon komen. Ruijs was op Suideras, bij Zutphen. Van ’t Loo uit werd hem om zeven uur ’s avonds getelefoneerd of hij komen kon. Hij werd dan met een auto gehaald en weer teruggebracht. Aldus geschiedde. En om negen uur was hij bij de koningin die hem tot bij tienen hield. Zij sprak zeer waardeerend over ’t afgetreden kabinet, maar meende dat ’t niet meer op de tegenwoordige situatie paste. Hij moest dus een geheel nieuw kabinet  formeeren, met zooveel mogelijk nieuwe mannen. Hij ging met haar de verschillende ministers na. Van Karnebeek kon blijven, mits hij wat meer ‘christelijk’ wilde optreden; anders Beelaerts. Heemskerk, wat oud, maar als hij niet zelf dit wilde, kon men hem moeilijk tot heengaan nopen. De Visser wilde zelf weg, wegens de ongelukkige geschiedenis met z’n zoon die voortvluchtig is; ook was ’t beter dat hij in de Tweede Kamer kwam, om wat stuur aan de uit zwakke figuren bestaande christelijk-historische fractie te geven. De Geer was goed, maar zou wat minder liberaal in zijn opvattingen moeten zijn; tijdelijke bescherming van de industrie was noodig. Wilde hij dit niet, dan hem vervangen door Koolen; hij kon dan in diens plaats voorzitter van de Tweede Kamer worden. Van Dijk, Oorlog, in orde. Voor Marine wilde hij De Jonge, oud-minister van Oorlog vragen: zoo tusschen links en rechts in! Van IJsselstein kon niet blijven; hij wordt in de Kamer niet vertrouwd. Ik moest blijven; daar stemde de  koningin nadrukkelijk mee in. Maar ik zou er ’t departement van Landbouw, Nijverheid en Handel bij moeten nemen. ’t Mijnwezen kon dan naar Waterstaat gaan en de Volksgezondheid van Arbeid weer terug gaan naar Binnenlandsche Zaken. König wilde nog maar één jaar blijven; dus beter hem thans te vervangen. Hij dacht aan prof. van Swaay die mij een beetje te conservatief is. Ook Koloniën moest vervangen worden om dezelfde reden als Van IJsselstein. ’t Gekke is dat Van Wijnbergen in zijn hoofd gehaald heeft dat hij ’n goed minister van Koloniën zou zijn!!! Ruijs dacht aan Feber; ik vond hem nog te jong. Dan: prof. Visscher, anti-revolutionair. De koningin liet hem vrij, maar zei nog eens: hoe meer nieuwe mannen u neemt, hoe beter. ’t Moet niet ’t oude kabinet, gereconstrueerd, zijn, maar een nieuw kabinet.

            Vanmorgen vroeg belde Ruijs me op of ik bij hem aan huis kwam praten. Daar vertelde hij me nu ’t bovenstaande.  Tot bij twaalven bespraken we alles uitvoerig. Hij drong er zeer op aan dat ik Arbeid en Landbouw, Nijverheid en Handel zou combineeren. Er is zeker principieel veel voor te zeggen: ’t is toch verkeerd dat men thans meent dat de eene minister er is voor de arbeiders, de andere voor de werkgevers! Maar er zijn groote bezwaren. Vooreerst zou ’t me erg spijten, als ik ‘Volksgezondheid’ zou moeten afgeven. Dat is juist een der aangenaamste deelen van mijn departement! Bovendien, zelfs dan worden die twee departementen tezamen toch veel te zwaar. Ik heb eens nagegaan, wat er nog meer af kan. ’t Landbouwonderwijs zou naar Onderwijs kunnen verhuizen, ’t Mijnwezen naar Waterstaat. Als ik nu ook nog de Werkeloosheidsvoorziening kon overdoen, zou ik ’t wel aandurven. Ik krijg er dan vijf afdeelingen bij: Landbouw, Nijverheid, Handel, Visscherij en Scheepvaart. Ik moet er nog eens over denken.

Vanmiddag ministerraad. De Geer vond dat er nog wel meer bezuinigd moest worden. Bij mij noemde hij onder andere de ouderdomsvoorziening: de leeftijd zou weer van 65 op 70 jaar kunnen gebracht worden. Ook zouden de drankweersubsidies, reeds met 50% door mij verminderd, nòg meer verminderd moeten worden; de verhooging van ’t tuberculosesubsidie van f 1.100.000 met f 300.000 weer moeten geschrapt worden evenals de nieuwe post van f 100.000 voor de geslachtsziekten.’t Zou wel treurig zijn. Doch ik moet erkennen: bezuinigd moet er worden, willen we ’t tekort van ruim f 100 millioen wegwerken. Alle departementen staan voor dergelijke onaangename gebeurlijkheden. Ik zal er ook wel aan moeten gelooven.

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)