vorige (22-11-1946) | | volgende (29-11-1946) | kalender |
dagboekcahier 12 25/11/1946 maandag 25 november 1946 Net had ik vrijdagmiddag een aanvang gemaakt met iets op te teekenen, toen generaal Bajetto me kwam opzoeken, natuurlijk om over Indië te praten. Zoo is ’t de vorige week bijna elken dag gegaan. ’t Begon al dinsdagmiddag op De Witte. Ik had mijn beide artikelen voor ’t Brabantsch Nieuwsblad gepost en was niettegenstaande regen en wind voor mijn gewone dinsdagsch bezoek naar De Witte gegaan. Daar was Wintermans. Deckers liet om vijf uur weten, dat de vergadering van den Raad van State erg lang zou duren, dus dat hij wel niet zou kunnen komen. Maar toen kwam mr. Van Baren, de antirevolutionaire burgemeester van Delft. Hij zei expres te komen, omdat hij me hoopte daar aan te treffen. Hij wilde me bewegen ’t initiatief te nemen voor een groote actie, vooral onder de katholieken, tegen ’t ontwerp Indisch akkoord. De katholieke fractie had de beslissing in handen: stemde ze voor, dan was ’t aangenomen en Nederlandsch-Indië voor Nederland verloren. Stemden ze tegen, dan zou misschien ’t ministerie-Beel wel aftreden en dan kon de oude rechtsche samenwerking hersteld worden. ’t Gevolg was ’n geanimeerd gesprek over ’t akkoord. Door mijn zoojuist geschreven artikelen zat ik er goed in. De burgemeester was opgetogen en drong des te harder aan op een initiatief mijnerzijds voor een openbare actie. Hij voorspelde, dat dan onmiddellijk de groote meerderheid der katholieken achter mij zou staan. Door mijn hoofd flitste wat dit alles voor mij – 75-jarige! – zou beteekenen. Ik beloofde hem de zaak rijpelijk te overwegen. Woensdagmorgen belde me staatsraad Rutgers, ook anti-revolutionair, op om me te spreken te vragen. Goed, hij zou om half twaalf komen. Ik dacht: zeker opgestookt door Van Baren! Maar ik vergiste me. Hij kwam uit zichzelf, zij ’t na overleg met Schouten, den voorzitter der anti-revolutionaire Tweede Kamerfractie, om me voor te stellen samen met acht à tien vooraanstaande Nederlanders, liefst oud-ministers, een brief aan den ministerraad te schrijven om tegen ’t aannemen van ’t Indisch akkoord te waarschuwen. Ik voelde er wel voor, vooral omdat hiermee geen publieke actie beoogd werd. Maar ik wilde toch niets doen dan na Romme geraadpleegd te hebben. Dit achtte ik fair, daar hij voorzitter van de katholieke Tweede Kamerfractie is en dus ten deze wel zeer grote verantwoordelijkheid draagt. Ik belde hem op en om half drie was hij al bij mij. Ik deelde hem mee wat er gaande was. Hij apprecieerde, dat ik er hem in wilde kennen. Hij was ’t echter geheel eens met ’t plan en meende, dat zulk een brief wel van invloed zou zijn op Beel en Drees, van wie beiden bekend was, dat ze aarzelden over den te volgen weg. Hij deelde op mijn vraag ook mede, dat alle leden van de fractie tegen dit akkoord waren. Ze wilden echter, voor een besluit te nemen, nog afwachten wat Van Poll, die zondag terug zou zijn, zou rapporteeren. Hij verklaarde van diens houding niets te begrijpen. Hij had voortdurend met hem in correspondentie gestaan. Tot 25 october had Van Poll voet bij stuk gehouden. Maar daarna was hij, zonder eenige motiveering te geven, omgeslagen! (Rutgers zei me later, dat dit wel een gevolg van ’t Indische klimaat kon zijn; dat brengt soms plotseling een geestelijke inzinking en wilsverzwakking mee. Hetzelfde zei me vanmorgen ook Welter, die Van Poll bij diens eerste reis in Indië vergezeld had en had opgemerkt, dat deze niet tegen het afmattend klimaat kon). Ik belde dus om vier uur Rutgers op om hem te zeggen, dat ik bereid was mee te doen. Er was echter groote haast bij de zaak, daar de ministerraad reeds zaterdagochtend zou vergaderen en onze brief dus uiterlijk vrijdagavond bij Beel, den minister-president, zou moeten zijn. We spraken af, dat we beiden een concept zouden maken; hij zou dan om negen uur weer bij me komen en we konden dan ’t stuk samen opstellen. Hij zou ’t dan ’s nachts laten tikken en aan de tien uitgekozenen een exemplaar zenden om het dan vrijdag tusschen elf en vier uur [’s middags] in ’t gebouw van den Raad van State te komen teekenen. Afgesproken. Ik ging onmiddellijk aan ’t werk en had mijn concept voor ’t diner gereed: twee foliovellen. Om negen uur kwam hij. We lazen elkaar ons beider concepten voor. Mijn conclusie was, dat de kop en de staart van mijn concept beter was en dat de middenmoot van hem beter was. Ik ried hem daarom aan de twee stukken op deze wijze met elkaar te vereenigen. Hij was ’t ermee eens. Vrijdag om elf uur trok ik erop uit, nam een verkeerde tram: lijn 12 in plaats van 20 en kwam in plaats van bij den Raad van State aan ’t station Hollandsch Spoor aan! Vandaar kwam ik met lijn 9 op mijn bestemming. Gelukkig was ik wat later, want nu ontmoette ik er de oud-ministers Kan en Van Dijk, die ook kwamen teekenen. Ze waren zeer ingenomen met ons initiatief en vooral Kan prees zeer vorm en inhoud van den brief. Juist was ik thuisgekomen, toen ik opgebeld werd door generaal Bajetto, die me te spreken vroeg. Afgesproken: om half vijf zou hij komen. Hij bleek gestuurd te zijn door ’t bestuur van het Nationaal Jongeren Verbond om mij voor te stellen het initiatief te nemen voor een manifest, dat dan aan verschillende vooraanstaande heeren van allerlei richting ter teekening zou worden aangeboden. Ik deelde hem toen vertrouwelijk mede, wat zoojuist geschied was. Hij was er zeer mee ingenomen en deelde mijn meening, dat het na dit vertrouwelijk stuk geen pas gaf om nu tegelijkertijd me weer aan ’t hoofd te stellen van een publieke actie; daardoor zou de indruk dien we hoopten, dat ons vertrouwelijk gegeven advies zou maken, zeker verzwakt worden. Maar wat hun nu te antwoorden? Ik vond er dit op: ik was ’t geheel eens met hun voornemen, maar kon er niet aan meedoen, omdat ik als minister van Staat door de koningin om advies gevraagd zou kunnen worden. Het zou dus geen pas geven me vooraf agitatorisch te bewegen. Dat vond hij een prachtige uitvlucht! Gisterenavond werd in de radio meegedeeld, dat generaal Kruls als hoofd van de landmacht en admiraal Helfrich als hoofd van de zeemacht zich naar H.M. hadden begeven om haar hun ernstige bezwaren tegen de militaire passages van ’t Indisch akkoord mee te deelen. Vanmorgen werd ik weer opgebeld door mr. Welter, die me wou raadplegen over een manifest. Hij kwam om half twaalf en was zwaar geladen. Hij wilde een manifest door vooraanstaande Nederlanders laten teekenen, maar wilde daarbij ook voormannen uit de arbeidersbeweging, den middenstand en de landbouworganisaties. Van Dijk zou ze opsporen onder de anti-revolutionairen, hij zou voor de katholieken zorgen. Daarom kwam hij mij vragen: wie? Ik gaf hem de wegen aan om goede namen van liefst in Den Haag wonenden te krijgen. Hij wilde ook een brochure uitgeven, waarin hij zou uiteenzetten hoe het akkoord zou moeten luiden om voor Nederland acceptabel te zijn en toch aan de Indonesiërs redelijke bevrediging zou verschaffen. Ik hoop, dat hij moge slagen! Ik dacht eerst, dat ook hij namens ’t Nationaal Jongeren Verbond kwam. Maar van deze actie was hem niets bekend. Mijn artikel voor De Maasbode geschreven, werd daarin vrijdagavond opgenomen. Zondag kwam Van Poll terug, vandaag komen Schermerhorn en De Boer. En wat dan?? |
uit: Dagboek XII (7 augustus 1946- [26 november 1947]) |