Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 5

26/01/1915

dinsdag 26 januari 1915

Wat teekende ik sinds lang niets op en dat in dezen oorlogstijd! Maar welk een massa heb ik in die twee maanden niet afgewerkt! Gisterenavond is mijn memorie van antwoord betreffende mijn wetsvoorstel inzake de oneerlijke concurrentie uitgekomen. ’k Heb er veel werk van gemaakt en ik geloof dat ik goed werk geleverd heb. Zelf heb ik er één bezwaar tegen: ’t stuk is wat lang: 34 folio’s. Maar vanmorgen in de Kamer kwam mr. Loeff naar me toe, die me vertelde dat hij ’t lijvige stuk in één adem uitgelezen had; eenmaal ermee begonnen zijnde, had het hem zóó geboeid, dat hij er zijn ganschen avond aan had gegeven en ’t in één stuk had uitgelezen. Hij was er zeer enthousiast over, vond ’t ‘een mooi stuk werk’. Ook van anderen moest ik complimentjes in ontvangst nemen. Maar van Loeff deed ’t me groot genoegen,  , omdat hij ’t niet zeggen zou, als hij ’t niet meende en competent is om ’t werk te beoordeelen.

Reeds dezen middag kondigde de president aan, dat hij ’t wetsvoorstel in de eerstvolgende zitting op de agenda zou plaatsen; zoodat ’t dus vermoedelijk in de tweede helft van februari of begin maart zal beoordeeld worden. Vandaag was weer een adres met 94 adhaesie-adressen ingekomen. Er is heel wat belangstelling voor in den lande. Benieuwd ben ik, wat het lot ervan in de Tweede Kamer zal zijn. Prof. Van Hamel, die voorzitter van de commissie van rapporteurs is en zelf vóór ’t voorstel is, meent dat het met vrij groote meerderheid zal worden aangenomen. Prof. Heeres daarentegen, die er niet voor is, was van een tegenovergesteld gevoelen. Als ik de neuzen tel, twijfel ik. De katholieken zullen wel allen voor zijn, evenals de Anti-Revolutionairen. Wat  zullen de Christelijk- Historischen doen? Dr. De Visser zal er wel vóór zijn. Maar Lohman? In de afdeelingen moet hij er met veel waardeering over gesproken hebben, maar had hij nog al aanmerkingen op de redactie. De oud-liberalen en de sociaal-democraten zijn allen tegen. De Unie-Liberalen en de Vrijzinnig-Democraten zijn verdeeld. De meerderheid van links zal dus wel tegen stemmen. De Christelijk-Historischen zullen dus wel den doorslag geven; gaan ze mee, dan kom ik er; zoo niet, dan zal ’t voorstel net eventjes verworpen worden.

Bovendien heb ik – tusschen dit werk door – heel wat geschreven: een reeks artikelen over de encycliek van den paus, welke thans als brochure uitkomen en verder verschillende andere artikelen vooral in ’t Katholiek Sociaal Weekblad. Verder maakte ik de vierde druk gereed van mijn boekje over Volksontwikkeling.

Verschillende spreekbeurten nam ik onderhand nog waar: twee bij de studenten  in Leiden en Utrecht over de katholieke studenten en de Sociale Actie, twee in Leiden en Den Haag over den huidigen economischen toestand en twee te Amsterdam – in de handelsschool – over de oneerlijke mededinging, morgenavond de derde tot slot. Daarbij mijn werk voor ’t kantoor en op ’t Centraal Bureau voor de Katholieke Sociale Actie – een steeds grooter wordende correspondentie – en dan verbaast het me zelf, hoe ik dat alles in een paar maanden kon klaar spelen en toch steeds mijn zondagen vrijhouden om de tijdschriften te lezen en bovendien drie deelen van Wagenaars Historie! Daarbij komen nog vele vergaderingen van de Staatscommissie voor de Herziening van de Auteurswet, elken zaterdag te Amsterdam van de Centrale Middenstand Credietbank, elken maandag van ’t Armbestuur, verschillende andere met ’t bestuur van de Hanze, ’t Vakbureau, enz. enz. En toch heb ik alle nachten een behoorlijke rust genoten!

uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915)