vorige ( #12-4-1923) | | volgende (7-5-1923) | kalender |
dagboekcahier 9 27/04/1923 vrijdag 27 april 1923 Dinsdag 24 april zijn An en Frans getrouwd! ’t Is een mooie dag geweest – niet alleen om ’t heerlijke zonnetje! Om half tien reden we naar ’t stadhuis in drie auto’s. Precies kwart voor tienen waren we er. Een verrassing was dat wethouder Van Vuuren, dien ik al van voor ons huwelijk ken, als ambtenaar van den burgerlijken stand fungeerde. Hij hield een mooie, warme rede. Vandaar naar de kerk. We moesten nog wat omrijden, anders waren we er te vroeg gekomen! Klokslag half elf reden we voor. De geestelijken wachtten ons op in misgewaad: Jo als priester, de pastoor als diaken, kapelaan van den Bergh als subdiaken en kapelaan Henneman als ceremoniarius. Op het altaar zaten mijn oudste broer en prof. Aengenent. In stoet trokken wij door de stampvolle kerk. An met mij, Frans met moeder, de bruidsmeisjes, de bruidsjonkers, een oom van Frans met Nel. An zag er mooi uit in haar trouwkleed. ’t Was eenvoudig maar fijn. Alles ging naar wensch. Het koor zong uitstekend – Veni creator, mis van Perosi, Panis Angelicus en na afloop Ave Maria van Cherubini. Als bariton-solist was uit Rotterdam overgekomen de heer Meilink. ’t Was werkelijk mooi. Verschillende protestanten die in de kerk waren waren er enthousiast over. Ook over Jo’s preek die werkelijk keurig was. Kort en goed. De pointe was dat hij An als voorbeeld de ‘sterke vrouw’ uit ’t Oude Testament zou kunnen voorhouden: zij is dit, zij doet dat, enz. Maar … waarom zou hij dat doen? Bij ’t schilderen dezer ‘sterke vrouw’ der schrifturen dacht de bruid al: dat is moeder! Daarom: volg uw moeder na. Ik verheugde me zeer over deze openlijke, zoo dubbel en dwars verdiende hulde aan mijn lieve Liesje; ik was er zeer door aangedaan. Na de mis was er receptie in de pastorie. Aanvankelijk stampvol! Er kwamen verschillende ministers met hun vrouwen, ook de oud-collega’s De Vries en König met hun vrouwen, de gezant van Zweden, alle hoofdambtenaren van mijn departement, verschillende geestelijken, enz. Om half een was alles afgeloopen en reden we naar huis. Daar werden we verrast door twee prachtige bloemenmanden: één van de gezamenlijke ministers en één van den gezant van Venezuela! Om half twee dejeuner-diner. We waren met negentien. Ik hield de eerste toost: een wensch en een raad; een wensch: dat ze net zulke ondeugende kinderen zouden krijgen als wij, die hun ouders tegen hun zilveren bruiloft altijd nog plaagden dat ze nog net zoo dol op elkaar waren als op hun trouwdag! En een raad: dat ze ’s morgens en ’s avonds, evenals wij ’t nu vijfentwintig jaar gedaan hadden, samen zouden bidden. Natuurlijk eerst om God te danken en om zijn steun te vragen, maar ook: als er al eens ’n onaangenaam iets was gebeurd, dan kwam men daardoor vanzelf zonder dat één behoefde te beginnen bij elkaar. Als men weer samen gebeden heeft, is zoo’n klein misverstandje ‘uit’. Heeroom sprak ook nog een hartig woordje en daarna Frans’ oom. ’t Was ’n gezellige maaltijd en om half vijf vertrok ’t bruidspaar. An heeft zich bijzonder goed gehouden en wij ook! ’t Is wel een zeer gemengde gewaarwording op deze wijze een dochter te verliezen. Je verheugt je in haar geluk, maar … ze gaat toch voorgoed uit de ouderlijke woning. We zullen ze daar zeer missen. Ze was steeds een flinke, lieve, brave meid. Ze vertrokken naar Brussel. In Roosendaal moesten ze twee uur wachten. An zond al ’n briefkaart die we den volgenden ochtend al ontvingen. En den volgenden ochtend schreef ze al uit Brussel ’n aardige, opgewekte brief. Ze gingen vandaar naar Basel, Luzern, Lugano, om in Stresa een dag of tien te blijven. Ze blijven drie weken uit. Wat zullen ze genieten!! Onderwijl gaat mijn werk door! Ik heb ’t conflict in de steenindustrie trachten te beëindigen. Vandaag is dit in zooverre gelukt, dat beide partijen mij verzochten als arbiter op te treden.[2] Deze week zou mijn begrooting in de Eerste Kamer komen. Ik heb almaar zitten wachten, maar ’t is er niet van gekomen. Vandaag den geheelen dag nog over Oorlog. Ik kom nu dinsdag aan den beurt. Er zijn twaalf sprekers ingeschreven! Daarna volgt onmiddellijk de arbeidsgeschillenwet, waarvoor al tien sprekers ingeschreven zij, en dan ’t schoenenwetje! Ik zal dus wel de geheele week in de Eerste Kamer zitten. Het voorloopig verslag van ’t schoenenwetje kwam eerst gisterenmorgen uit. Gisterenavond zes uur teekende ik reeds de memorie van antwoord! ’n Mooi lesje voor de langzaam werkende Staten-Generaal! Morgen naar ’s-Bosch om de algemeene vergadering der Katholieke Illustratie te presideeren wegens ziekte van mr. Van den Boogaert. [2] Einde van het met potlood doorgehaalde deel, beginnend onder 12 april 1923. |
uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932) |