vorige (17-11-1923) | | volgende (4-12-1923) | kalender |
dagboekcahier 9 28/11/1923 woensdag 28 november 1923 Prettig-rustige en enkele drukke dagen heb ik achter den rug. Dinsdag 20 november was Frans jarig. Ik ging er met moeder en Nel heen. ’n Gezellig dinertje. Om half elf vertrokken de dames – ik bleef: ik zou blijven logeeren tot donderdagnamiddag. Dat is echt gezellig geweest. Ik heb met An heel wat afgekeuveld. ’t Hoofdpunt was natuurlijk haar blijde verwachting, tegen juli aanstaande, dus nog heel in ’t begin. Als grootvader in spe heb ik haar een heeleboel wijze raadgevingen gegeven. Ze is een lief jong huisvrouwtje; Frans heeft ’t wel bijzonder goed getroffen en blijkt dit ook zeer te waardeeren. Dinsdag 27 november kwam hier een Chineesche missie ter bestudeering van de industrie. Om half twaalf kwamen de heeren hun opwachting bij me maken, om half vijf heb ik ’n thé aangeboden. Er waren ’n zestig groote industriëelen, handelaars en bankiers gekomen. Ook Van Karnebeek, die waar de missie geen politiek karakter droeg, deze zaak geheel aan mij had overgelaten, was gekomen. Ik hield een redevoering in ’t Fransch van ongeveer twintig minuten, de Chineesche gezant antwoordde ook in ’t Fransch, daarna de leider der missie Chang Chin in ’t Engelsch. Om zes uur was alles afgelopen. Om acht uur was ’t diner bij den Chineeschen gezant. Hij dronk de gezondheid van onze koningin, waarna ik de gezondheid dronk van den president der Chineesche republiek. Bij ’t dessert hield de gezant een uitvoerige Fransche rede over de handelsbetrekkingen tusschen China en Nederland. Ik antwoordde erop, ook in ’t Fransch, met nog eens te resumeeren wat ik ’s middags al gezegd had. Ik herinnerde aan ’t feit, dat ik nu juist vijfentwintig jaar geleden een serie artikelen geschreven had over den handel tusschen Nederland en China om toen reeds aan te toonen, dat daarin bij energiek aanpakken groote ontwikkelingsmogelijkheden zaten. De gezant vroeg me later of ik hem die artikelen niet kon bezorgen. Ik zal zien of ik ze nog vinden kan. Daarna sprak de voorzitter van de Vereeniging Nederland-China en daarna weer in ’t Engelsch Chang Chin. ’t Was ’n goed geslaagd diner. Morgen moet ik naar Amsterdam, diner van de Kamer van Koophandel en zaterdag is ’t weer afscheidsdiner hier, aangeboden door de Vereeniging Nederland-China. ’t Is ’n toer vier maal ’n rede te houden voor ongeveer dezelfde menschen en dan toch telkens iets anders te zeggen! En nu de crisis. Koolen heeft ’t al opgegeven. De Anti-Revolutionairen stelden zoodanige voorwaarden, dat de katholieken er niet op konden ingaan. De coalitie is dus thans verbroken. De koningin heeft nu opdracht gegeven aan jhr. mr. Beelaerts van Blokland om ’n extraparlementair kabinet te vormen. Of hij slagen zal? Ik vrees van niet. En dan komen wij weer aan de beurt! De zaak is gisteren in den ministerraad uitvoerig besproken. Zooals ik wel dacht, Ruijs, Heemskerk en Colijn zijn bereid te blijven. Ik ben er woest tegen. Na vijf jaar zijn we als kabinet meer dan versleten. ’t Wordt een debacle als we nu, na ons krasse optreden bij de Vlootwet, toch weer zouden blijven. Schaper riep toen al: jullie gaat toch niet weg! Maar hoe het zij, ik doe niet mee, dat staat bij me vast. Ik weet nog niet hoe ik manoeuvreeren zal. Ik zou me kunnen beroepen op mijn gezondheid; dat zou Ruijs ’t liefst hebben; maar ik doe dat liever niet. Ik zou zoodanige eischen kunnen stellen ten aanzien der sociale verzekering, als de Anti-Revolutionairen en Christelijk-Historischen vrij zeker niet zullen willen accepteeren. Dat zou politiek ’t handigst zijn. Ik zou ook – dat ware ’t meest eerlijk – me op dit standpunt kunnen stellen: ik keur ’t af, dat ’t kabinet aanblijft, ik doe er dus niet aan mee. Enfin, misschien slaagt Beelaerts nog wel en dan ben ik ook van deze moeilijkheid schoon af! |
uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932) |