vorige (15-3-1925) | | volgende (4-8-1925) | kalender |
dagboekcahier 9 30/07/1925 donderdag 30 juli 1925 Het einde nadert. Vanmiddag is Colijn naar Soestdijk vertrokken, waar de koningin vertoeft, om H.M. mede te deelen, dat hij de opdracht tot kabinetsformatie aanvaardt. Maandag of dinsdag wordt dan ’t nieuwe kabinet benoemd en wij treden af. Na zeven jaren!! ’t Zijn zware jaren geweest, maar ze zouden aan mij ongemerkt voorbij zijn gegaan, wanneer ik niet de laatste jaren voortdurend met de zorgen voor Futura-Centrum enz. verveeld was geweest. Vooral sinds einde januari Defoer mijn oogen opende voor den werkelijken toestand, heb ik bijna geen leven meer gehad. Alle narigheid, die ik in heel mijn leven gehad heb, is, bij elkaar genomen, niet te vergelijken met het leed, den voortdurenden angst, de nijpende zorgen, die ik in dit half jaar gekend heb. Maanden achtereen sliep ik geen enkelen nacht meer dan twee à drie uur; mijn baard is geheel wit geworden; ik ben sterk vermagerd; maar ’t waren alle gevolgen van het ééne zelfde: voortdurende angst en zorg. Onderwijl ging mijn werk aan het departement door; de ziekteverzekering kwam gereed, verschillende andere wetsontwerpen werden ingediend en geheel of ten deele afgehandeld. Tot het laatst toe heb ik veine gehad: ik treed nu af met het record van zeven jaren minister aan één stuk (evenals Ruijs, Van Karnebeek, Heemskerk en De Visser), en het andere record, dat ik met niemand deel: dat in al die jaren van de zeer vele wetsontwerpen, die ik indiende en verdedigde, er geen enkele verworpen is! Ware ik voor drie jaar, zooals ik gewild had, afgetreden, met hoeveel vreugde zou ik op mijn ministerieelen loopbaan hebben teruggezien. Maar de drie jaar, die ik er onder drang van Ruijs en Nolens bijvoegde, hebben me in de ellende gebracht. Ware ik vrij man geweest, dan had ik me aan Futura en Centrum gewijd en ik zou nu niet straatarm zijn en bovendien nog vol angst voor de toekomst zijn. Wat een ellendigen tijd heb ik doorgemaakt! Sinds 15 maart heb ik niets meer opgeteekend. De lust ertoe ontbrak me en eigenlijk ook de moed. Maandag ga ik een nieuw leven beginnen, een leven vol zorg en zwaren arbeid, maar, Goddank, thans toch al weer met eenig perspectief, dat 1. de debacle, die ik vreesde en die me moreel vernietigd zou hebben, voorkomen wordt en 2. dat, als ik, met hard werken, erin slaag Het Centrum en daardoor Futura er bovenop te werken, na ongeveer tien jaren mijn bescheiden vermogen van ongeveer f 50.000, dat thans méér dan verloren is, weer zal hebben hersteld. Als mijn gezondheid nu maar wat verbetert. Ik ben nerveus, ’t minste wat er gebeurt slaat me neer of irriteert me, telkens nog weer heb ik slapelooze nachten; de steenpuisten komen steeds weer terug; dan heb ik dit, dan dat: alles gevolg van een geschokt zenuwstelsel en verarmd bloed. Toch hoop ik, dat dit zich spoedig herstellen zal, als ik erin slaag de zaken weer tot bloei te brengen. ’t Zijn de voortdurende angst, de zorg voor de naaste toekomst, die me knauwen. Kom ik die te boven, dan zal mijn gezondheid zich vanzelf weer herstellen. Eigenlijk zou ik eenige maanden rust moeten nemen. maar het kan niet, het mag niet. Ik moet terstond met alle kracht, die me over is, aan ’t werk, anders loopen de zaken nog mis. En bovendien, ik zou niet weten, waarvan ik ’t zou moeten betalen. Dit jaar is mijn inkomen al met ongeveer f 9000,– verminderd. Mijn broer is me al met f 2000,– bijgesprongen, anders was ik al vastgeloopen. De ± f 1400,– voor de premie levensverzekering heb ik op mijn polis opgenomen. Met heel zuinig te leven, zal ik er nu verder, hoop ik, kunnen komen. Het meest drukt me de gedachte aan mijn gezin. Lies en de kinderen gaan onder dit alles gebukt. En ik ga gedrukt onder ’t zware verwijt, dat ik hun dit aangedaan heb. Die gedachte is verschrikkelijk. En toch! Ik wist niet, dat de zaken er zoo slecht voor stonden. Smits heeft me altijd misleid, ofschoon ik geloof, dat hij eerder zichzelf misleidde. Hij wilde eenvoudig den werkelijken toestand niet zien. Vier jaren lang is dividend uitgekeerd, terwijl nu achteraf blijkt, dat er groote verliezen geleden werden. Hij heeft deze in de balansen altijd weggewerkt, door de commercieele waarden, naar thans gebleken is, veel te hoog op te voeren. Zoo kwam er steeds een schijnwinst. Had ik meer tijd gehad, om me, gelijk vroeger, met de zaken te bemoeien, dan zou ik het eer bemerkt hebben. Thans was het laat – ik hoop nog steeds, echter: niet te laat. Ik zal trachten om met behulp van mijn zakagenda nog enkele feiten en stadia vast te leggen, maar uiteraard zal dit onvolledig zijn. |
uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932) |