Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 10

31/07/1939

maandag 31 juli 1939

’t Is wel een belangrijke week, die achter den rug is. Het veni-vidi-non vici van dr. Colijn. Welk een tragisch einde van den loopbaan eens staatmans. Colijn heeft weer eens bewezen, dat ik in 1933 gelijk had, toen ik aan de koningin zei: Colijn is geen staatsman, maar een militair, die in de politiek verzeild is. Ook nu weer is hij op klompen door de porceleinkast der staatkunde getreden. Hij heeft stukken gemaakt (de rechtsche samenwerking, het groote vruchtenrijke werk van Schaepman, Kuyper en De Savornin Lohman, is moedwillig door hem uiteen gehakt, vermoedelijk voor vele jaren, zoo niet voor altijd verwoest).

            Woensdag opende Deckers ’t debat met een waarlijk voortreffelijke rede. Albarda en Joekes sloten zich bij hem aan. Zoo bleek reeds aanstonds, dat het vijfde kabinet-Colijn een meerderheid van minstens 60 tegen 40 tegen zich had. De verdediging, donderdag, van De Geer en Schouten was zwak en vol voorbehoud. De eenige warme verdediger was de fel anti-papistische dominé Kersten, die juichte, omdat er nu eindelijk een ministerie was opgetreden zonder Roomschen. Dat er zeven liberalen in zaten, waaronder eenige vrijmetselaars, dat de minister van Justitie gescheiden met een gescheiden vrouw hertrouwd is, dat  een der andere ministers betrokken heet te zijn bij het groote zedenschandaal in Indië, dat de minister van Onderwijs in Indië het christelijk en katholiek zendingsonderwijs had trachten te vernietigen, enz. scheen hem niet te hinderen. Er zaten geen Roomschen in en dus was het een goed kabinet. Het antwoord van Colijn was zwak en zeer onvoldoende; op de meeste gestelde vragen gaf hij hoegenaamd geen antwoord. Toen kwam Deckers met een motie van afkeuring, geheel, volgens mijn raad, gegrond op een staatsrechtelijke overweging. Immers, had men haar anders geformuleerd, hoe had men dan kunnen antwoorden op De Geers en Schoutens verweer: wacht op hun daden. De grond der afkeuring kon alleen zijn, dat Colijn opgetreden was met een kabinet, waarvan hij met zekerheid wist, dat het een groote meerderheid tegen zich in de Tweede en Eerste Kamer zou hebben. Deze motie werd aangenomen met 55 tegen 27 stemmen. Onder die 27 tegenstemmers behoorde echter de N.S.B.-ers, omdat, naar ze verklaarden, dit kabinet ’t parlementaire stelsel vernielen zou en zeker vijf christelijk-historischen, die vooraf verklaard hadden vóór deze motie van afkeuring te zullen stemmen, maar die tenslotte gedwongen werden ertegen te stemmen. De Geer repliceerde niet eens en verklaarde na afloop aan Deckers, dat hij toch eigenlijk gelijk had! Enkele uren na deze stemming bood ’t vijfde kabinet-Colijn, twee dagen oud, zijn ontslag aan!!

            Wat zal de koningin nu doen? Mijns inziens kan ze maar twee kanten uit. Ze kan zeggen: dit is eigenlijk nog ’t zelfde conflict, dat in ’t kabinet ontstaan is. Colijn, de aanvoerder der meerderheid in ’t kabinet, die ’t dus gewonnen had, kreeg daarom opdracht tot kabinetsformatie. Nu deze mislukt was, omdat bleek, dat de meerderheid in ’t kabinet maar een kleine minderheid in de Tweede Kamer achter zich had, moest dus de minderheid in ’t kabinet, die de zaak in ’t kabinet verloor, maar in de Kamer won, thans haar kans krijgen. Maar aan wien dan opdracht te geven? De strijd was vooral gegaan tusschen Colijn en Romme. Maar deze is te jong en mist elke parlementaire ervaring. Goseling zit wel met ’t geval-Oss en heeft daardoor zijn prestige te zeer verspeeld om nu al reeds als formateur op te treden. Ook zou dit ’t kabaal tegen de katholieken nog weer versterken. Dus Steenberghe of Welter. Maar beiden missen parlementaire ervaring, ofschoon ze beiden voldoende krachtige en bekwame figuren zijn.

            Anderzijds zou de koningin kunnen redeneeren: thans is er een conflict tusschen kabinet en Kamer. De leiding van de oppositie was bij dr. Deckers, die bovendien voorzitter is van de grootste kamerfractie. Ik ben benieuwd of zij dit doen zal. Hij moet vanmiddag om vier uur bij haar komen. Daarom was hij gisterenavond  bij me om te bespreken wat hij zeggen zou. En tevens om samen na te gaan wat hij doen zou als hij een opdracht kreeg. Ik adviseerde hem: doe als ik in 1935. Begin met een nationaal-parlementair kabinet. Gij houdt bespreking met de zes voorzitters der zes groote kamerfracties. Vermoedelijk zeggen de anti-revolutionairen en liberalen aanstonds neen. De Geer zal, gelijk in 1935, wel weer ja zeggen, maar met het voorbehoud: mits ook de anti-revolutionairen mee doen. Gij houdt dan alleen de vrijzinnig- en de sociaal-democraten over, waarmee gij dan in zee kunt gaan, mits gij ’t met hen over ’n program eens kunt worden.

            Verschuur was daar tegen. Hij wilde een minderheidskabinet: katholieken, christelijk-historischen en vrijzinnig-democraten. Ik was daar tegen. Men zou dan dezelfde fout begaan, die men in Colijn had afgekeurd. Bovendien, De Geer zal ook dat niet aandurven zonder de anti-revolutionairen. Maar dan is de eenige weg naar den uitgang: een kabinet-Katholieken, sociaal- en vrijzinnig-democraten zooal niet versperd, dan toch ernstig belemmerd.

            Deckers was dit met mij eens. Echter, om Verschuur, die partijvoorzitter is en allesbehalve een vriend van Deckers, niet tegen zich te krijgen, zou hij aan De Geer, als deze voor ’n nationaal kabinet bedankte, vragen: wat zoudt u denken van een minderheidskabinet?

            Maar dan ’t program. Deckers vroeg me of  ik vandaag niet eens een schetsje daarvan voor hem wilde opstellen. Ik heb ’t hem beloofd, omdat ik hem zoo veel mogelijk wil helpen.

            Dan de vraag: wie moeten minister worden? Uit ’t oude kabinet: Welter, Steenberghe (men zegt, dat hij niet meer wil blijven), Romme. Helaas kan er geen sprake van zijn Goseling over te nemen; hij ziet dit zelf niet in, wat het geval nog moeilijker en pijnlijker maakt. Te vreezen is ook zijn invloed op het partijbestuur en zijn antipathie tegen Deckers. Maar na ’t geval-Oss gaat ’t eenvoudig niet. Van Boeijen, die na veel pressie bereid was gevonden in het vijfde kabinet-Colijn te treden, zal gaarne behouden blijven. Patijn dient vervangen, mijns inziens ’t best door De Graeff. Aan Finantiën Oud. Aan Defensie Van Dijk, als hij daartoe over te halen is. Vermoedelijk zal echter wel ’t parool zijn: geen anti-revolutionair mag een portefeuille aannemen. Als Welter niet wil blijven, dan Joekes aan Koloniën. Albarda zou Waterstaat kunnen krijgen, als Van Lidth de Jeude niet zou willen blijven. Maar Justitie? Zou mr. Janssen, vice-president rechtbank Maastricht en oud-kamerlid, sindsdien Eerste Kamerlid, niet te vinden zijn? Onderwijs zou goed toevertrouwd zijn aan Bolkestein, vrijzinnig-democraat, maar dien onze denkbeelden huldigt. Economische Zaken, als Steenberghe niet wil: òf mr. Lieftinck (christelijk-historisch) òf Van den Tempel (sociaal-democraat). 

uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941)