vorige (31-7-1939) | | volgende (5-8-1939) | kalender |
dagboekcahier 10 01/08/1939 dinsdag 1 augustus 1939 Vanmiddag Raad van State. Den eersten dien ik sprak was de van zijn vacantie teruggekeerde Koolen: ‘’n Mooie boel! ’t Is schandelijk! Kwajongenswerk.’ Ik vermoed, dat deze ontboezemingen geen betrekking hadden op ’t kabinet-Colijn met zeven liberalen, maar op de houding van de katholieke kamerfractie. Ik zei alleen: ik zou ’t net zoo gedaan hebben. Ook Beelaerts, die ’t de vorige week met me eens was dat de heele ministerieele crisis en a fortiori ’t optreden van ’t nieuwe kabinet-Colijn ’n paskwil was, leek me nu toch ook uit zijn humeur: ‘Dat is geen wijze van doen. Ze hadden althans de daden kunnen afwachten.’ Ik: ‘Maar ook ’t aanvaarden van ’t ministersambt is een daad en terecht heeft men die daad afgekeurd.’ Limburg, van vroeger een vrijzinnig-democraat, juichte ’t optreden van de katholieke fractie toe. ‘Die hebben tenminste hun plicht verstaan. Ik schaam me dood over de liberale pers. Vroeger waren de liberalen de warmste verdedigers van ’t parlementaire stelsel, nu trappen ze ’t kapot!’ Om vier uur ontmoette ik Deckers op De Witte. Hij was gisterenmiddag bij de koningin geweest, een en een kwart uur. Ze had uitvoerig met hem gepraat en eerst de redenen van de katholieke fractie gevraagd om aldus op te treden en vervolgens: hoe hij zich nu de oplossing van de crisis dacht. Hij had daar zeer uitvoerig op geantwoord. Zij luisterde aandachtig en scheen zijn verhandeling goed te begrijpen. Geen oogenblik maakte zij den indruk over ’t gebeurde verstoord te zijn. Na hem ontving ze nog Albarda en Schouten. Vanmorgen Joekes, De Geer en Bierema. Uit de bladen blijkt wel, dat de meesten geadviseerd hebben, dat de meerderheid, die het kabinet had weggestemd nu maar voor een nieuw kabinet moesten zorgen. Deckers en vermoedelijk blijkens Het Volk ook Albarda adviseerde in mijn geest: een kabinet op zoo breed mogelijke basis. Practisch zal dat wel op ’t zelfde neerkomen, maar moreel niet: dan is gebleken, dat de drie andere groepen niet mee willen werken en zijn dus de katholieken meer verantwoord, thans met de sociaal-democraten samen te gaan. Deckers deelde me verder mee, dat vanavond Van Schaik weer bij de koningin moest komen. Daar hij al als voorzitter van de Kamer door haar is gehoord, zal dit wel beteekenen, dat hij een opdracht tot kabinetsformatie zal krijgen. Jammer, want 1. was hij de eenige in de fractie, die ’t niet met de motie eens was en 2. hij is steeds aarzelend en zet niet door, ziet alsmaar onoverkomelijke moeilijkheden. Ik vrees dus, dat hij niet zal slagen. Dit zou ’n ware ramp zijn. Ik wou, dat hij maar eens met mij kwam praten. Ik zou hem dan krachtig aansporen en hem zeggen: gij moet slagen, hoe dan ook. Vanavond heeft hij een bespreking met Verschuur, voorzitter van de Katholieke Staatspartij en Deckers, voorzitter van de katholieke kamerfractie. Ik heb Deckers gemachtigd hem mijn meening zoo kras mogelijk mee te deelen. ’t Zou waarlijk een blamage zijn, wanneer de katholiek, die nu aangewezen wordt, niet slagen zou. Wat dan? Vanmorgen belde me de minister-van-twee-dagen Damme (Sociale Zaken) op. Hij deelde me mede, dat ’t (demissionaire!) kabinet gisteren besloten had onmiddellijk aan ’t werk te gaan, als ware ’t reeds zeker, dat ze toch zouden aanblijven! Hij wilde nu graag over ’n paar dingen – onder andere Hooge Raad van Arbeid – spreken. Ik stelde hem voor ’n paar dagen te wachten om te zien welk verloop de crisis zou hebben. Dat vond hij toch ook maar ’t beste! Ik had voor Deckers reeds een schetsje opgesteld voor ’n concept-regeeringsprogram. Ik gaf ’t hem hedenmiddag. Hij kan ’t desnoods ook aan Van Schaik geven. Het luidde als volgt: In ’t algemeen wil het kabinet voortzetten de politiek, gevoerd door het vierde kabinet-Colijn, met dien verstande, dat het er rekening mee zal houden, dat het nieuwe kabinet steunt op een andere meerderheid in de Tweede Kamer. Het kabinet zal daarom vermijden iets te doen, wat in strijd zou zijn met de staatkundige beginselen van de groepen, waarop het steunt. Hieruit vloeit voort wat uit het regeeringsprogram 1937 al of niet kan worden overgenomen. Het kabinet stelt op den voorgrond het nauwe verband tusschen volkswelvaart en staatsinkomsten en streeft daarom allereerst naar, door verhooging van de volkswelvaart in moederland en overzeesche gewesten, verhooging van het inkomen van den staat. Dit zal ook bij de noodzakelijke belastingverhoogingen in het oog moeten worden gehouden. Zij zullen de volkswelvaart zoo weinig als mogelijk zal zijn mogen aantasten. Voorop wordt dus gesteld bevordering van landbouw, nijverheid, handel en scheepvaart door alle daartoe geëigende middelen, vooral door bevordering en aanmoediging van samenwerking. Verhooging van de volkskracht beschouwt het kabinet als eerste middel tot versterking van ’s lands defensie. Ook een redelijke zorg voor de werkloozen behoort daartoe. Zal die zorg allereerst moeten bestaan in het bevorderen van uitbreiding der werkgelegenheid in het normale bedrijfsleven, zij zal zich ook moeten uitstrekken tot handhaving en uitbreiding van werkgelegenheid, door de overheid te scheppen. Bij de zorg zoowel voor de volkswelvaart als voor ’s lands defensie zal rekening moeten worden gehouden met den zorgwekkenden toestand, waarin zich ’s lands finantiën bevinden. Op zichzelf nuttige, maar niet strikt noodige uitgaven zullen zoover mogelijk moeten worden ingeperkt, zooal niet achterwege gelaten. Het verkrijgen van een sluitend budget is daarbij een ideaal waarnaar het kabinet met allen ernst zal hebben te streven. Versterking van volkskracht en van ’s lands defensie zijn noodig voor het heden maar ook voor de toekomst van ons volk. Daarom is het geoorloofd binnen redelijke grenzen de daarvoor noodige kosten zoodanig te verdeelen, dat zij niet ten volle in het heden op de burgers drukken, ook omdat deze nog steeds gebukt gaan onder de gevolgen van de economische wereldcrisis. Nederland blijve voeren een zelfstandigheidspolitiek, die allereerst tot uiting behoort te komen in de handhaving eener strikte neutraliteit. Naar economische samenwerking tusschen moederland en overzeesche gebieden worde gestreefd. Een goede regeling van het middelbaar en hooger onderwijs worde tot stand gebracht. Uitbreiding van vakonderwijs, in verschillenden vorm, is gewenscht, mede om tegemoet te komen aan het, niettegenstaande de werkloosheid, in verschillende takken van nijverheid blijkend gebrek aan vakbekwame arbeiders. De afdeeling Volksgezondheid, wederom vereenigd met de afdeeling Volkshuisvesting (thans bij Binnenlandsche Zaken) blijve een onderdeel van het departement van Sociale Zaken. Daarbij behoort ook de zorg voor het krankzinnigenwezen, welke in 1918 ten onrechte bij Binnenlandsche Zaken is gebleven. |
uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941) |