vorige (11-11-1925) | | volgende (11-2-1928) | kalender |
dagboekcahier 9 31/12/1925 donderdag 31 december 1925 Oudejaar! Nooit heb ik op dezen dag op het afgeloopen jaar teruggezien met zulk een gevoel van wanhoop en ellende als ik thans doe, denkende aan wat me in 1925 wedervaren is. Hoevele slapelooze nachten heeft dit ellendejaar me gebracht! En telkens dacht ik weer, dat de zaken in orde kwamen en telkens weer kwamen er nieuwe bergen van moeilijkheden. Zoo ook vandaag weer. In spanning zit ik te wachten op de f 9500,– die Prins den avond vóór Kerstmis me beloofde te zenden en die op 2 januari in Utrecht aanwezig moeten zijn en ze komen maar niet! Maar wat wel kwam, was een dringende brief van Van der Griendt, dat die f 9500,– niet voldoende zijn, want dat er binnen enkele dagen nòg f 11.500 moet zijn! Waar dat nu weer vandaan te halen! Aan Barge was f 8000 gevraagd. Een week of acht geleden had hij dit … niet afgewezen. Ik belde hem op: neen, hij kon ’t niet doen! Ik belde Van Schaik op: niet thuis. Toen den boekhouder van Prins: had in geen dagen iets van hem gehoord! Toen, ten einde raad en met groote vrees: Bongaerts. Hij was juist naar den ministerraad gegaan! Daar zit ik nu, radeloos, wat te doen? Ik weet ’t niet meer. ’t Is ellendig, ellendig. Een Oudejaarsavond die me lang zal heugen, als – ik ’t lang overleef. Maar dit eene levensjaar heeft me zoo afgemat en vermagerd, dat ik voor mijn gezondheid ook ga vreezen. Ik houd ’t zoo niet langer uit! En dat, helaas, terwijl de zaken, dankzij hard werken en ploeteren er al zooveel beter voorstaan! Het Centrum is er, als er maar voldoende bedrijfskapitaal is. Futura nog niet, maar gaat ook hard vooruit. Als er geen obligaties, maar aandeelen waren, bijvoorbeeld zelfs ’n half millioen, dan nog zou 1926 minstens f 32.000,– zuivere winst opleveren; er zou dus 6% dividend uitgekeerd kunnen worden. Maar helaas, er zit voor ongeveer ’n millioen obligatiekapitaal in. Dit eischt aan rente en aflossing ± f 80.000. Dus nog een geraamd tekort van f 50.000. In 1924 was er echter, zonder aflossing, een tekort van anderhalve ton. In één jaar tijd hebben we dus een zeer behoorlijke verbetering gekregen. Als de zaken maar niet vastloopen, kom ik er binnen drie jaren geheel uit en kunnen alle schulden uit ’t bedrijf betaald worden. Maar als ’t vastloopt, dan ben ik reddeloos verloren. Al wat ik bezit, weg en erger: mijn goede naam ook weg. Mijn God, mijn God! Help mij toch! Al heb ik dat niet verdiend, doe het dan voor mijn vrouw en kinderen! … |
uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932) |