Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
S01794
22-09-1960
Actoren
memorandum met bijlage(n)
Samenvatting
1733. Associatie Griekenland met de EEG.
De Griekse ambassadeur wil zijn beklag komen doen over het feit dat Nederland moeilijk is in de onderhandelingen over associatie van de EEG met Griekenland en met name over het feit dat Nederland telkens met nieuwe desiderata zou komen. Hij wil dat illustreren met twee voorbeelden, nl eisen m.b.t. door Griekenland te nemen maatregelen voor Nederlandse zuivelproducten en voorts dat Nederland de eis zou hebben gesteld dat Griekenland slechts voor 1/3 een uitzonderingsregiem zou krijgen voor de wederzijdse afbraak van tarieven, terwijl voor 2/3 het normale regiem van 12 jaar zou gelden.
Geadviseerd wordt de ambassadeur te antwoorden dat deze klacht, die steeds opnieuw naar voren wordt gebracht, onrechtvaardig is. T.a.v. punt 1 kan worden gesteld dat Nederland inderdaad gevraagd heeft dat Griekenland ook landbouwproducten brengt onder het normale afbraakregiem, aangezien met name zuivelproducten voor Nederland het belangrijkste exportproduct naar Griekenland zijn. Een uitzondering hiervoor zou t.o.v. andere landen nadelig zijn voor Nederland. De tweede Griekse klacht heeft geen enkele grond. De wens het uitzonderingsregiem te beperken tot 1/3 van de Griekse invoer uit de EEG was een unanieme conclusie van alle lidstaten.
Tenslotte zou de ambassadeur gevraagd kunnen worden zijn klacht neer te leggen in een brief, wat Nederland de gelegenheid zou kunnen geven bij de Europese Commissie te informeren wat de aanleiding is voor het feit dat de Grieken juist bij Nederland komen klagen.

Bijgevoegd memo Van Ittersum van 23/9 waarin wordt gesteld dat de Griekse ambassadeur onvoldoende is ingelicht door zijn eigen ministerie.