Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
Samenvatting
4e. De EEG-Raad over de toetreding van Groot-Brittannië en over een monetaire unie.
Luns en De Koster zijn pessimistisch gestemd over de toetredingsonderhandelingen. De Nederlandse delegatie had voorgesteld dat nieuwe leden na een overgangsperiode van vijf jaar geheel aan het financieringsreglement onderworpen zouden zijn, maar dat Groot-Brittannië nog over een uitloopperiode van 3 jaar moest kunnen beschikken. Dit laatste werd door Frankrijk geweigerd.
Inzake de monetaire unie bestond de vrees dat deze wel tot stand zou komen, maar dat de toetreding op de lange baan zou worden geschoven. Witteveen heeft hierover een overtuigende uiteenzetting gegeven die de Franse minister Giscard d'Estaing niet kon tegenspreken. Ook over de EMU-voorstellen kon geen overeenstemming worden bereikt door diepgaande tegenstellingen tussen Frankrijk en de rest.
Polak acht het een ernstige zaak. Als de Britse toetreding nu voor de vierde keer niet door zou gaan zou Nederland moeten bepalen of het wel wil doorgaan met de EEG.
De Koster wijst ook op de politieke moeilijkheden in Engeland.
Udink wijst erop dat de toetreding in het verleden is mislukt door politieke onwil van Frankrijk. De ommezwaai kwam toen Frankrijk niet langer met W-Duitsland in de EEG opgesloten wilde zitten en behoefte had aan politieke neutralisering door Groot-Brittanië.
Luns wijst erop dat men in Frankrijk is geschrokken van de uitslag van de laatste EEG-zittingen, die men als een Frans échec en een isolering beschouwt.
Lardinois kan zich niet voorstellen dat Frankrijk weer het veto tegen toetreding gaat gebruiken.