S02927
09-11-1978
Actoren
Memorandum
Samenvatting
Conclusies Coördinatiecommissie (EMS).
De plannen voor nauwere monetaire samenwerking in Europa worden gekenmerkt door: het streven naar een gemeenschappelijk wisselkoersarrangement, pooling van monetaire reserves om tijdelijke steun aan valuta's te kunnen verlenen, de zg. 'concurrent studies' die kunnen leiden tot grotere financiële steun aan minder ontwikkelde landen.
Naar het laat aanzien gaat het nieuwe wisselkoersarrangement op 1-1-1979 van start, maar zullen beslissingen over de opzet van een Europees Monatair Fonds en de overdracht van middelen naar minder welvarende lidstaten nog niet mogelijk zijn.
Voor de Nederlandse opstelling is wezenlijk of het EMS een communautaire aangelegenheid is en of het zal dienen als aanzet tot realisering van de EMU.
Margés merkt op dat het EMU-streven in het internationaal overleg nauwelijks een rol heeft gespeeld. Hij meent dat lidstaten vooralsnog terugschrikken voor de vergaande consequenties voor hun nationale beleidsruimte. Als Nederland echter de EMS in het perspectief van de EMU plaatst, dan impliceert dit dat een zwaar accent moet worden gelegd op de politieke bereidheid in Europa om tot verdere economische integratie te komen. Als Nederland wil tonen daartoe bereid te zijn, dan zal het ook ruimhartig moeten opstellen t.a.v. onderlinge kredietfaciliteiten en de overdracht van middelen naar minder welvarende lidstaten.
De plannen voor nauwere monetaire samenwerking in Europa worden gekenmerkt door: het streven naar een gemeenschappelijk wisselkoersarrangement, pooling van monetaire reserves om tijdelijke steun aan valuta's te kunnen verlenen, de zg. 'concurrent studies' die kunnen leiden tot grotere financiële steun aan minder ontwikkelde landen.
Naar het laat aanzien gaat het nieuwe wisselkoersarrangement op 1-1-1979 van start, maar zullen beslissingen over de opzet van een Europees Monatair Fonds en de overdracht van middelen naar minder welvarende lidstaten nog niet mogelijk zijn.
Voor de Nederlandse opstelling is wezenlijk of het EMS een communautaire aangelegenheid is en of het zal dienen als aanzet tot realisering van de EMU.
Margés merkt op dat het EMU-streven in het internationaal overleg nauwelijks een rol heeft gespeeld. Hij meent dat lidstaten vooralsnog terugschrikken voor de vergaande consequenties voor hun nationale beleidsruimte. Als Nederland echter de EMS in het perspectief van de EMU plaatst, dan impliceert dit dat een zwaar accent moet worden gelegd op de politieke bereidheid in Europa om tot verdere economische integratie te komen. Als Nederland wil tonen daartoe bereid te zijn, dan zal het ook ruimhartig moeten opstellen t.a.v. onderlinge kredietfaciliteiten en de overdracht van middelen naar minder welvarende lidstaten.