Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
Samenvatting
2e. Voorbereiding Europese Raad van 23 en 24 maart 1981; verslag aan het Europese Parlement.
De minister-president stelt de vraag of hij na afloop van de ER verslag dient uit te brengen aan het Europees Parlement. Van der Klaauw herinnert eraan dat de politieke commissie van het EP unaniem aan de voorzitter van de ER dit verzocht heeft. Hij meent dat voor Frankrij het forum waarin de voorzitter verslag uitbrengt niet belangrijk is, maar dat het om het principe gaat. Dit land stelt dat de ER een sui generis karakter draagt, hetgeen het verdrag van Rome irrelevant maakt. François Poncet heeft tijdens de Algemene Raad gevraagd of Schmidt en Gisdcard tijdens de ER naast elkaar kunnen zitten, hetgeen een erkenning van het sui generis karakter van de ER.
Rutten stelt dat indien men ervan uitgaat dat de ER een orgaan van het Verdrag van Rome is, de normale regelgs van het verdrag hierop van toepassing zijn. Dit betekent dat de voorzitter nimmer om toestemming vraagt voor verslaglegging aan het EP.
De minister-president herinnert eraan dat de verslaglegging tot dusverre altijkd is geschied door de voorzitter van de Algemene Raad. Verslaglegging door de minister-president zou dit doorbreken. De vraag is hoe te handen indien de Franse president hiertegen gekant is. Geconcludeerd wordt dat de minister-president naar bewind van zaken zal reageren op het verzoek van het EP om verslag te doen van de ER te Maastricht.