S03642
20-11-1980
Actoren
Memorandum
Samenvatting
658. Nota EG-beleid en ontwikkelingssamenwerking.
BuZa/OS is erin geslaagd de geschilpunten over de nota enigszins te beperken. Met name t.a.v. de institutionele aspecten van het EG-Osbeleid lijkt minister De Koning met minder genoegen te willen nemen. Over enkele beleidspunten bestaat ambtelijk geen overeenstemming. Met name tussen Fin. (gesteund door LV en EZ) en OS bestaan belangrijke verschillen van mening.
De voorliggende nota is in het interdepartementaal overleg duchtig gekuisd van nieuw beleid: Fi en EZ waren bereid tot een vnl. analyserende nota gebaseerd op de Stuctuurnota van 1979. OS probeerde ook beleidsmatige conclusies erin op te nemen.
Gezien de opstelling van Fin, LV en EZ zijn alleen formules haalbaar die constateren dat het gevaar van een achteruitgang van derde ontwikkelingslanden, m.n. door de uitbreiding van de EG verre van denkbeeldig is, dat de EG daarop een antwoord moet formuleren. Het Nederlandse beleid zal er vnl. op gericht dienen te zijn de achteruitgang zoveel mogelijk te beperken en daarvoor in de EG medewerking te verkrijgen. De stelling dat de kosten van zo'n beleid niet ten koste mag gaan van de middelen die voor ontwikkelingshulp beschikbaar worden gesteld is een miskenning van de verschuivende prioriteiten op het internationale terrein.
BuZa/OS is erin geslaagd de geschilpunten over de nota enigszins te beperken. Met name t.a.v. de institutionele aspecten van het EG-Osbeleid lijkt minister De Koning met minder genoegen te willen nemen. Over enkele beleidspunten bestaat ambtelijk geen overeenstemming. Met name tussen Fin. (gesteund door LV en EZ) en OS bestaan belangrijke verschillen van mening.
De voorliggende nota is in het interdepartementaal overleg duchtig gekuisd van nieuw beleid: Fi en EZ waren bereid tot een vnl. analyserende nota gebaseerd op de Stuctuurnota van 1979. OS probeerde ook beleidsmatige conclusies erin op te nemen.
Gezien de opstelling van Fin, LV en EZ zijn alleen formules haalbaar die constateren dat het gevaar van een achteruitgang van derde ontwikkelingslanden, m.n. door de uitbreiding van de EG verre van denkbeeldig is, dat de EG daarop een antwoord moet formuleren. Het Nederlandse beleid zal er vnl. op gericht dienen te zijn de achteruitgang zoveel mogelijk te beperken en daarvoor in de EG medewerking te verkrijgen. De stelling dat de kosten van zo'n beleid niet ten koste mag gaan van de middelen die voor ontwikkelingshulp beschikbaar worden gesteld is een miskenning van de verschuivende prioriteiten op het internationale terrein.