Graaf Willem III scheldt op verzoek van heer Simon van Benthem, ridder, en van wijlen Jan van Bergen aan Jacob van der A de pacht kwijt die deze voorheen hield van wijlen heer Gwijde bisschop van Utrecht en die nu aan hem gekomen was, en geeft dat goed in leen aan jonkvrouw Lutgarde, Jacobs huidige echtgenote, en haar kinderen en kleinkinderen.
Joncfrou Lutgairt ende hair kindere.
Wi Willaema grave van Heynnegouwenb etc. maken kond etc. dat wi alsulc goed alse Jacob van der A jeghens tonsen oem den bisscop van Utrecht, heren Ghyen, daer God die ziele of hebben moet, verpacht hadde om twintich pond goets ghelts sjaers ende ane ons van hem voirtc ghecomen es, quite hebben ghescouden ende sceldend met desen open brieve om bede wille onser ghetrouwer manne alse heren Symons van Benthem, riddere, ende om Jans willen van Berghene, daer God die ziele of hebben moet, in diere manieren dat het hebben zullen joncfrouwe Luitghaerdf die nu zijn wijf es ende hore kindere, ende dat van den kinderen comen zal, sonder archlist, behouden ons rechts, van alsulken goide alse Jacob voirghenoemt van ons te liene houd, sonder archlist.
Ghegheven int jaer ons Heren M° CCC° XXVI° des dinxendaghes na Kersdach.
g Jacobh Jacobs f.i de A dabitj IIIIC lb. Turnacensiumk ad Purificationeml endem ad nativitatem beati Iohannisn promoximam; et inde dedi Enghelbertoo litteram.
Per dominum comitem, Willaemp camerlinc et Aerstq van denr Hurst.