Graaf Willem III neemt de kooplieden uit alle landen aan wie de gravin van Kleef geleide wil verlenen, uitgezonderd die uit Keulen en Roermond, tot Pasen eerstkomend (1325 april 7) in bescherming bij het vervoer van wijn en andere goederen over de Rijn, tot een maximum van in totaal 700 voeder wijn, en verleent hun vrijgeleide in zijn graafschap onder voorbehoud van tolbetaling.
Die gemeyn coopman a van boven.
Wi Willaemb grave van Heynnegouwenc etc. doen coent allen luden die desen brief zullen zien jof horen lesen dat wi nemen in onse bescermnissed over mids desen opeden brief alle die koeplude vane wat lande of steden si sijn, zonder allene van Coelne ende Ruremonde, die onse lieve nichte die gravinne van Cleve met horen boden of met horen brieven gheleyden wilt, tusschen hier ende Paesschen met wine ende met anderen dinghen als tot eener summe van zevenhondert voeder wijns over des Rijns stroem te samen of voer ende na te varen; ende gheven dien zelven coepluden van onser zekere wisheyt staerc ende vaste gheleyde te varen ende te coemen in onse graefscap ende in onsen lande, behouden ons al onser ghewonliker tolne, sonder enegherhande arghelist.
In orkonde des hebbe wi onse zeghele open ane ghedaen. Ghegheven int jaer ons f Heren Mo CCCo XXIIIIo op Alre heyligher dach.
Per dominum comitem.