Jan van Avesnes, graaf van Henegouwen, doet op verzoek van Jan I (graaf van Holland) en van de West-Friezen uitspraak in hun onderlinge geschillen en bepaalt dat de West-Friezen de graaf binnen vier jaar 18.000 pond Hollands zullen betalen; dat zij hun land en hun huizen, voor zover niet verwoest, zullen terugkrijgen, uitgezonderd Vronen dat de graaf aan zich houdt, en dat zij van de beschuldiging van opstandigheid zijn ontslagen, uitgezonderd vier van hen die voor eeuwig worden verbannen; dat de West-Friezen de graaf als hun wettige heer trouw zullen zijn en hem, wanneer diens baljuw hen daartoe oproept, zullen huldigen; dat wie nogmaals tegen de graaf in opstand komt lijf en goed verbeurt; dat de West-Friezen binnen zes weken een gemachtigde samen met een bode van de graaf naar Rome zullen zenden om alle oorkonden die zij de graaf en diens voorgangers hebben gegeven en alle uitspraken die gedaan zijn en nog gedaan zullen worden, door de paus met diens ban te laten bevestigen; en dat de graaf het aantal ter heervaart op te roepen mannen zal kunnen aanpassen.
Een seggen gedaen bij grave Jan van Henegouwen twusschen de grave van Hollanta ende den Westvriesen.
Aan het einde van de tekst: Hec littera est apud Quarcetum. – In de linkermarge, ter hoogte van de bepaling over Vronen, de aantekening: Nota. De reservacie van tVroen.
Seggen vander rebellicheyt vanden Westvriesen.
Aan het einde van de tekst: Hec littera est apud Quarcetum.
Zie de editie in OHZ, ook over de juiste datering (die in het register, 1298 november 7, is kennelijk corrupt). Dezelfde oorkonde is later in de registers Friesland nogmaals afgeschreven: zie nr. FR 124. De onderhavige tekst zal in het verloren register A zijn opgetekend tussen maart 1319 en mei 1320, tussen nrs. FR 9 en FR 12.