Reinoud II, zoon van de graaf van Gelre, belooft op aanwijzing van graaf Willem III en Hendrik van Vlaanderen, graaf van Lodi, dat hij zijn vader uit gevangenschap zal ontslaan en hem zal behandelen zoals zij tweeën bevelen; de oorkonde wordt door Hendrik meebezegeld.
Reynout des graven z. van Ghelre.
Vgl. het volgende nr. GE 13.
Wi Reynoud des sgraven sone van Ghelre maken cond allen luden dat wi gheloft hebben in goeden trouwen dat wi bi rade des graven van Heynnegouwena etc., ons liefs neve, ende (bi)b radec Heynrics van Vlaenderen, grave van Lodend, ons liefs oems, onsen here onsen vader den grave van Ghelre e voirgenoemd ledich ende los van ons zullen laten varen ende van alre vanghenissen quite, ende met hem doen na hare twier rade wat si ons beyde heeten dair of doen ende bevelen, dat hem beden beter zal denken ghedaen dan ghelaten, sonder alrehande archlist.
Ende om dat (wi) willen (dit) vast houden ende onverbroke, zo hebben wi onsen zeghelf an desen jeghenwordighen brief doen hanghe; ende om die mere vastnesse heb wi ghebeden onsen lieveng (oem) voirsproken in orcondscap zijn seghel an desen brief doen hanghen. Ende wi Heynric van Vlaenderenh, grave van Lode voirseyd, om bede wille ons neven ende dat wi jeghenwordichi waren dair dit ghevorwortj was, soe hebben wi als oirkonde desen brief bezeghelt met onsen zeghele met Reynoude onsen neve voirghenoemd. Datum in Woudrichemk in vigilia beati Martini hyemalis anno XIXol.