Graaf Willem III gelast de ambtsdragers van zijn land dat Hendrik van Brederode en diens echtgenote jonkvrouw Isabella, zijn nicht, die bij hem hebben geklaagd, voorlopig niet aansprakelijk gehouden mogen worden voor de schulden van Hendriks vader en voorouders, en dat eventuele schuldeisers zich tot hem kunnen richten, waarbij hij per geval een oplossing zal trachten te bewerkstelligen.
Heynrica van Brederode.
Wi Willemb grave etc. maken cont allen luden dat Heynricc van Brederode ende jonfrou Ysabeeld sijn wijf, onse nifte, ons ghetoghet hebben dat men hem vele scouts maent die die here van Brederode, sijn vader, daer God die ziele of hebben moet, ende sine ouders ghemaket souden hebben, ende si noch ter wilen niet vermoghen te ghelden. Ende want si ons ghelovet hebben van diere scout elken man bi onsen goed denken te voldone dat si van rechte scoudich sijn alse vroe als siet vermoghen nae haren stane, soe ombieden ue allen onsen baliuwen, ambochts heren, rechtere, scoute ende scepen van onsen lande, binnen steden jof daer buten, dat si om alzulke scout Henricf vors. nochg joncfrou Ysabeele sijn wijf noch hare goet niet eneh besetten noch en becommeren; mar hevet yemant daer of yet te eyschen, die come vor ons, wi zullenre hem gherne of besceet of doen hebben, ende daer of doen voldoen alse verre alst Henrici ende onse nichte vors. na haren stane vermoghen ende siet van rechte scoudich sijn. Dit sal ghedueren tonsen wederzegghen, sonder arghenlist.
Ghegheven tote Egmonde des woensdaghes nae belokene Paeschen int jaer ons Heren M CCC XXVIo.
Per episcopum Zudensemj et dominum Symonem de Benthemk.