Graaf Willem III doet uitspraak in een geschil tussen Jan Persijn en Jan Persijn diens oom, knapen, enerzijds en de poorters van Haarlem anderzijds over het gruitgeld en het hopbier, en bepaalt dat de Haarlemmers hopbier mogen brouwen en zich zelf van hop mogen voorzien, maar dat zij de beide Persijns daarvoor een vaste vergoeding per brouwsel moeten geven.
In de bovenmarge, door een andere, contemporaine hand: Concord(atus).
Tgruytgelt ende thoppegelt tot Haerlema.
In de marge, door een contemporaine hand: Hoppeghelt van Haerlem. – In de marge, door een 15e-eeuwse hand: Dit staet mede geregistreert int bouck van coninck Willem, f.o XXXIX.
Wi Willaemb c etc.d maken cond allen luden. Want een twie was tusken onse lieve ende ghetrouwe knapen Jan Persijnf ende Jan Persijng, sinen oem, op die ene zide ende onser ghemeenre poirt van Haerlaemh op dander zide alse van gruytghelde ende van hoppen biere dat men brouwet in Hairlaemi onser poirt voirseyd, des si van beyden siden an ons bleven, waer omme wi welberaden onse segghen utetj alsok dat onse poirters van Hairlaeml hoppen bier brouwen moghen, zo wie die wille, ende die zellen hem zelven versien van hoppen, mair si zullen gheven Janne ende Janne voirseyd van elken voeder dat si met hoppen brouwen twalf penning Hollandsm, sonder Jans cost ende Jans voirs; ende hier mede so hebben wise onderlinghe vereffent.
In orkonde etc.n Ghegheven in die Hagheo des vridaghes na sinte Marien Magdalenen dach int jaer ons Heren M CCC zeven ende twintich.
Per dominum comitem et commune consilium.