Hendrik van Diepenheim verklaart dat hij zich zal onderwerpen aan de uitspraken van zijn neef Jan van Bergen inzake de regelingen die zij getroffen hebben betreffende de goederen van zijn broer Willem van Haarlem; Jan Persijn zegelt de oorkonde mede.
In de marge een kruis.
Henrica van Diepenhem, Jan van Bergen.
De vijf oorkonden op f. 22r zijn door middel van een verticale streep in de marge als eenheid gegroepeerd, waarnaast de aantekening, door een latere (15e-eeuwse?) hand: Hairlem. Dit is vermoedelijk gedaan omdat dit alle oudere oorkonden zijn betreffende de geslachten van Haarlem-van Bergen-van Diepenheim. Een zelfde groepering en notitie is aangebracht op f. 21v, zodat deze op f. 22r mogelijk is op te vatten als vervolg daarvan.
Het is niet bekend of de onderhavige oorkonde van Hendrik van Diepenheim is gedateerd naar de paasstijl dan wel naar een winterstijl (zie de Inleiding). Gezien het verband met de nrs. KE 139 en 140, beide d.d. 1316 januari 21, ligt toepassing van een winterstijl wel voor de hand, waarmee de oorkonde op 25 januari 1316 zou zijn uitgevaardigd. Mocht toch de paasstijl zijn gebruikt, dan moet de datering worden herleid tot 23 januari 1317.
Ic Heynric van Diepenhem make cond ende kenlic alle die ghene die dese lettere sien sellen of horen lesen dat ic van allen voirwairden die ic jeghens Janne van Berghen, minen neve, ghemaect hadde voir die tijd dat dese brief ghegheven ward, als van Willaemsb goede van Hairlemc, mins broeders, ende van dien goede dat mi Jan van Berghen voirs. loefde te gheven, dair ic mijns heren sgraven brief of hebbe ende Jans van Berghen mins neven, ende al van allen zaken an him selven ghebleven bin toit sijns selves segghen.
Ende om dat ic dit stade ende vaste houden wil, zoe hebbic desen brief open bezegheld med minen zeghele; ende hebbe ghebeden Jan Persijnd omme die meere vestenesse dat hi dese lettere med mi heeft bezegheld med sinen zeghel. Ghegheven int jaer ons Heren Mo CCCo ende zestiene dee sonnendaghes nae sinte Agnieten daghe.