Graaf Willem III verbiedt al zijn baljuws en schouten van het graafschap Holland recht te spreken in verband met aanspraken op de goederen die hij aan heer Gerard heer van Voorne, burggraaf van Zeeland, gegeven heeft en die deze nog kopen zal of van de inkomsten daaruit, welke Gerard van hem in leen houdt of zal houden; personen die vorderingen daarop willen doen gelden moeten bij hem recht zoeken.
Aan het eind van de tekst in de marge een horizontale streep.
Here Gerijt van Voirne.
In de marge een kruis.
Vgl. de voorafgaande nrs. NH 420 en 421, twee teksten van grotendeels overeenkomstige inhoud. Deze zijn evenwel doorgestreept; waarschijnlijk betreft het twee afgekeurde ontwerpteksten. Die zijn dan wellicht meteen geregistreerd – gezien de plaats van uitvaardiging zijn ze waarschijnlijk in Den Haag opgesteld, waar zich ook wel de registers zullen hebben bevonden – en daarna vrijwel direct gecancelleerd. Of is in dit geval het register gebruikt om er direct kladontwerpen in te schrijven?
Wi Willaema grave etc. allenb onsen baeliuwenc ende scoutaten van onser d graefscipe van Hollandf saluyt. Wi onbieden u dat ghi op die goide die wi ghegheven hebben heren Gherardeg here van Vorneh, burchgrave van Zeellandi, dair hi onse man of gheworden es, ende van dien goide diej hi noch copen zal noch van dien renten diere of comen zullen, dair wine of ontfaen souden in onsek manscip ende die hi van ons ontfaen soude te liene, niemend en recht noch dair up dinghen lait; mairl is yemend die yet te eyschen hevet onsen neve den here van Vornem vorseyt, die come vor ons, wi sulre hem besceyd of doen hebben.
Ghegheven in die Haghen op sinte Stephaens dach int jaer ons Hereno Mo CCCo XXIXo.