Graaf Willem III doet uitspraak in een geschil tussen Jan Persijn en Jan Persijn diens oom, knapen, enerzijds en de poorters van Haarlem anderzijds over het gruitgeld en het hopbier, en bepaalt dat de Haarlemmers hopbier mogen brouwen en zich zelf van hop mogen voorzien, maar dat zij de beide Persijns daarvoor een vaste vergoeding per brouwsel moeten geven.
Idem.a
In de marge de letter a, die aangeeft dat deze tekst in het register hoort te komen vóór het voorafgaande nr. 416 (nr. WI 433), met daarvóór in de marge een b.
Dit en de twee volgende afschriften zijn naderhand in het register bijgeschreven; ook de volgnummers ervan zijn van latere hand dan de overige nummers in het register. Hoewel de optekeningen aan het einde van de afdeling Gelre staan, betreffen zij de Persijns van Waterland.
De inkt van deze optekening is sterk vervaagd, maar nog overal leesbaar.
Deze oorkonde was ook al afgeschreven in de registers Kennemerland van graaf Willem III; zie nr. KE 115. Aldaar staat tevens de editie van de tekst, waarin varianten uit nr. WI 432 zijn geannoteerd onder het sigle C.