Graaf Willem III gelast de bisschop van Zuden en heer Simon van Benthem om samen met de heer van Abcoude en de baljuw van Woerden stappen te ondernemen in de zaak van een vluchteling uit het ambacht van de heer van Abcoude die in het land van Woerden gevangen was genomen door zijn vijanden, waarmee die inbreuk hadden gemaakt op de grafelijke rechten.
Willem die Brune, Goesken Nannekijnsz., van vechtelic.
Wi Willaema ..grave etc. maken cond allen luden. Want Willaem die Brune ende zine helpers op die ene zide ende Gosekijn Nannekijns sone ende sine helpers op die ander zide een groet vechtelic onderlinghe hadden te Cameric in des sheren gherichte van Abecoude, also datter ene voervluchtich of wart ende vloech onder ons in onsen lande van Wourden, dair wi of verstaen dat die vyande quamen ende venghen dien man in onsen lande ende voerden weder tote Cameric, dair ons of denket dat jeghens ons mesdaen es; wair omme wi ombieden onsen lieven ende ghetrouwen den bisscop van Zuden ende heren Symon van Benthemb dat ghi metten here van Abecoude ende met onsen bailiu van Wourden die stucken voirscreven vereffent ende zoent, ende ons doet beteren die broeke die jeghens ons mesdaen es, alse redeliken es; ende des en laet niet.
Ghegheven tote sinte Gheerden berghe des saterdaghes voir sinte Symon ende Juden dach int jair ons Heren Mo CCCo vive ende twintich.
Per episcopum Zudensemc et Symond de Benteme.