Graaf Willem III neemt het gasthuis van Emelisse, dat door zijn voorouders was gesticht, op in zijn bescherming en bepaalt dat aantasting van personen en goederen ervan zal worden berecht door de rentmeester van Zeeland, inclusief onrechtmatige opname van personen door toedoen van de parochiepriester of de uitmeesters; tevens bevestigt hij de door de heer van Voorne genomen maatregelen met betrekking tot die instelling.
Dat gasthuys van Emmelisse.
De onderstaande tekst is gebaseerd op afschrift B.
Wi Willaem grave a etc. maken cond etc. Want om dat ghasthuys van Emmelisseb van onsen vorders ghemact ende ghesticht was, so hebben wijt ghenomen ende nemen in onser seker bescermte ende alle die personen dier nu in sien die hem wel regeren, ende al hoir goed dat si hebben, waer dat gheleghen es. Ende waer dat sake dat hem yemant hinderde jof lette an horen goede jof an horen persoen, jof datter yemant enich persoen in brochte, het en waer bi den prochipape jof bi den uytmeesters dier nu in sien jof hier na in wesen sullen, dat souden wi hem alsoe doen ontghelden dats hem een ander hoeden soude; ende hebben si enich ghebrec daer of, sullen si trecken an onsen rentemeester van Zeelandc die nu es jof hier na wesen sal, ende die salse van onsen weghen berechten. Ende zo wad dat onse lieve neve die here van Voirned daer toe ghedaen hevet, dat sullen wi houden vast, seker ende ghestade ghelike jof wijt selve ghedaen hadden.
Ghegheven in die Haghe des dinxendaghes na sente Pieters daghe inghaende oist in jaer ons Heren M CCCo twe ende twintich.
Per dominum, dominum de Voernee, abbatem def Middelburchg et Iohannemh Keyser rentmeester van Zeelandi.